Posts tonen met het label Hoorcollege. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Hoorcollege. Alle posts tonen

Fruitbomen, rozenstruiken, liguster-haag

Ik stond de ligusterhaag te knippen. Over de paden, tussen de tuinen, wandelde een oudere mevrouw. Onder de duindoorn bleef ze staan. Ze zei iets vriendelijks over de honderden bloemen in de boerenjasmijn van mijn overburen en we praatten wat over het voorjaar en over de strenge winter. De mevrouw vertelde dat vrienden van haar vorig jaar een huis met een boomgaard hebben gekocht. In Odijk. Een deel van de fruitbomen die er stonden hebben ze laten kappen om er rozenstruiken voor in de plaats te planten, alleen zijn die afgelopen winter bijna allemaal kapotgevroren. Toen de mevrouw even later groette en weer verder wandelde, bleef ik nog een tijdje staan nadenken over die mensen in Odijk.

‘Want?’
‘Ik weet niet... Ik denk dat die anekdote doet wat literatuur altijd doet: de raadselachtigheid van het leven uitdrukken. En dát komt dan weer doordat in het handjevol woorden dat de vrouw gebruikte de nieuwe eigenaren van die boerderij werden geïntroduceerd. Ook zonder erover na te denken veronderstel je dat ze vol dromen, wensen en verwachtingen naar hun boerderijtje zijn verhuisd – en na de eerste winter beleven ze dan meteen dat drama met die kapotgevroren rozen. Het verhaal gaat dus niet over vernietiging, maar over verlies.'
'...'
'Wat zijn die mensen nog meer kwijt met het sterven van die struiken? Worden ze in wezen afgestoten door de grond waar ze zich net hebben gevestigd? Of zijn ze alleen maar gestraft voor het rooien van die fruitbomen? Of betekent het sterven van de rozen dat hun liefde niet zal kunnen gedijen op nieuwe grond?'
'De kapitale rozenstruiken zijn het offer waarna het stel kan wortelen... tenzij het doodvriezen nog veel groter ramspoed inluidt?'
'Ja, precies!'
'...'
'Het leven geeft tekens en wij proberen die te duiden.’
'...'
'Een verhaal, zelfs in haar allerkleinste vorm, drukt waarheden en mogelijkheden en gelijktijdigheden uit die het niet-verhaal onmogelijk kan overbrengen.'
'Oewaaaaaaaaaaaaaaaa. Sorry, ik vind het súperinteressant wat je allemaal vertelt, maar ik geloof dat ik de afgelopen dagen een beetje teveel sport heb gekeken.'

'Hé, alweer een pallet!' (VIII)

'Ik schreef in nachttreinen, in illegale pensionkamertjes, op tochtige perrons, gezeten tussen twee pallets volgetast met kratten piepkuikens: ongewone muziek voor de late avond.'

A.F. Th. van der Heijden, Tonio, Een requiemroman (2011;p.45).

De aanwijsstok prikt in de richting van de geheime krachtbron in deze zin: piepkuikens.

Zo belangrijk was zoon Tonio voor A.F.Th. dat hij hem, Tonio, al jaren voor zijn geboorte zachtjes kon horen piepen. Bovendien: Tonio is een requiem.

Piepkuikens sterven jong.

De cursivering in het citaat is van mij (M.K.).

Beauty always dies - Somewhere (III)

Kind is kunst, zei Jan Wolkers. Misschien, soms. Het omgekeerde is niet waar. Daarom laten de meeste volwassenen zich makkelijker ‘verkindlichen’ door hun zoon of dochter dan door een dichtbundel of vioolconcert.

Weet je nog dat ik het in dat stukje over Biutiful even over kinderen & verbeeldingskracht had? Ik schreef:

De scène, vroeg in de film, waarin vader Uxbal zijn kinderen leert dat fantasie het belangrijkste ingrediënt is voor je lievelingsgerecht is onvergetelijk.

In Sofia Coppola's Somewhere gebeurt iets vergelijkbaars: daar wordt een denkbeeldig kopje thee gedronken. Onder water. Kijk:



Het is een vrolijk moment in de film. Mooi gefografeerd, mooi geacteerd. Zomaar een middag uit het leven van een vader en een dochter. Ook de details kloppen weer: Johnny Marco (JM) draagt een donkere zwembroek, de bikini van zijn dochter Cleo is licht en vrolijk. In zijn eenvoud is het, met excuses voor de woordspeling, een adembenemende scène.

Het grote publiek had op haar avondje uit liever een zorgeloze, plastic Libelle-vader gezien dan de verdwaalde dertiger met verlopen kop en tatoeage die Johnny Marco is. Maar dát maakt de film sterk. Sofia Coppola is geen Rik - 'ik-zoek-net-als-wijlen-fotograaf-paul-huf-graag-naar-de-mooie-kanten-van-mensen' - Felderhof. Ze laat zien dat leven nooit vanzelf gaat, schoonheid en geluk bestaan alleen als je je kunt verzoenen met imperfecties. Lullig gezegd: je moet er zelf wat van maken. This is water.

De theedrinkscène is een mise en ambyme voor Coppola's film in haar geheel. Des waterdruppels helderte doorturend/ besefte ik den wereldoceaan. Vader Johnny Marco en juveniele dochter Cleo ontmoeten elkaar in Somewhere op het kruispunt van de adoloscentie. Zij is op weg om van een meisje te veranderen in een vrouw, hij is, met enige vertraging, bezig van onthechte puberale man te veranderen in iemand die attentie, attentie ‘weer bij zijn gevoel kan’.

Johnny Marco (hij heeft de longinhoud van een volwassen man) duikt als eerste onder, Cleo moet als eerste weer naar boven. Net zoals ze zich voor een paar weken bij haar vader voegt in het Chateau Marmont en zoals kinderen altijd in het leven van hun ouders verschijnen en daar ooit ook weer uit verdwijnen.

Kijk nu, als je wilt, nog een keer naar de scène. Let op Cleo en zie hoe gretig ze meedoet in het toneelstukje dat haar vader heeft bedacht. Ze neemt drie snelle slokken in een halve seconde (op 0.12), omdat ze zijn spel wil honoreren, omdat ze dit, samen plezier maken, zo lang mogelijk wil laten duren. Ik heb er eigenlijk geen verstand van, maar volgens mij is dit heel, heel goed geregisseerd en heel, heel goed geacteerd; onder Cleo's vrolijkheid denk je haar honger naar liefde te zien en de zorg om haar vader:



Natuurlijk: een grote blauwe bak met water levert op zichzelf al een prachtig beeld op (denk maar aan Jacques Deray's La piscine (1968) en François Ozon's Swimming Pool (2003).

Maar waarom wordt een willekeurige opname van een vader en een dochter vergeten, terwijl deze scène over twintig jaar klassiek blijkt te zijn? Dat komt door wat de theedrinkscène op een onbewust niveau overbrengt.

Coppola slaagt erin haar scène zo te stileren, zo abstract en open te houden dat deze het lot van haar personages overstijgt. We kijken niet naar JM en Cleo, niet naar een vader en dochter of een ouder en een kind, maar naar onszelf.

Even Roedie Foeksen. Dat beroemde ding van Damien Hirst, The Physical Impossi-bility of Death in the Mind of Someone Living, is een interessante spiegel van Johnny Marco en Cleo's toestand. De haai bevindt zich, dood, in het element waarin hij bij leven thuishoort (niet zeuren over formaldehyde), JM en Cleo bevinden zich, levend, in het element waarin ze nog geen drie minuten kunnen overleven.

Op een onbewust niveau gaat de zwembadsequentie over vergankelijkheid.

Een kopje thee drinken onder water, meer is het leven niet. Onze zuurstofvoorraad is altijd beperkt. Vroeg of laat gaan we allemaal hartstikke dood.

Die tragiek - alles is altijd tijdelijk, je kunt gelukkig zijn, maar het nooit blijven - maakt deze scène tot een prachtige samenvatting van ons lot.

Ik stel voor dat we de uitwerking van associaties met het tijdloze blauw van de hemel/onsterfelijkheid/een moment dat buiten de tijd staat/transcendentie en met een rituele wedergeboorte bewaren voor een volgend leven.

In mijn eerste stukje over Somewhere citeerde ik al uit de NRC column die Joyce Roodnat over de film schreef:

'De acteur redt het vaderschap niet. Kind weg.'

Zo geformuleerd lijkt het of Cleo weg moet omdat Johnny Marco het vaderschap niet redt. Dat is niet juist. Als Cleo's verblijf bij haar vader begint, is haar plek in het zomerkamp al gereserveerd. Je kunt veel over Johnny Marco zeggen - persoonlijk vind ik hem een grote eikel - maar niet dat hij een slechte vader is.

Ellen Fanning (Cleo) zegt in een interview met Eleanor Coppola dat Johnny Marco en Cleo in de weken dat ze samen zijn veel plezier hebben. Dat klopt. De theedrinkscène is een van die momenten waarop je dat te zien krijgt.


Foto Damien Hirst's The Physical Impossibility of Death in the Mind of Someone Living: Wikimedia.

Titel: Vladimir Nabokov (Lectures on literature): 'Beauty plus pity—that is the closest we can get to a definition of art. Where there is beauty there is pity for the simple reason that beauty must die: beauty always dies, the manner dies with the matter, the world dies with the individual.'

Exercices de style (II) - perspectief

Over professor Timofej Pnin, de antiheld van Vladimir Nabokov´s roman Pnin (1957), lezen we dat hij een ´hartstochtelijke verhouding´ onderhield met de wasmachine van Joan, zijn huisbazin. In de vertaling van Else Hoog (De Arbeiderspers 1987) volgt dan de volgende, verrukkelijke (om een uitgesproken Nabokov-adjectief te plaatsen) passageː

‘Hoewel het hem was verboden erbij in de buurt te komen, werd hij keer op keer betrapt op overtreding van het verbod. Alle fatsoen en voorzichtigheid liet hij varen en hij voedde het ding alles wat toevallig bij de hand was, zijn zakdoek, keukenhandschoenen, een stapel onderbroeken en hemden die hij uit zijn kamer had meegesmokkeld, alleen om het genot door die patrijspoort te kunnen kijken naar wat eruit zag als een eindeloze buiteling van dolfijnen die aan kolder leden.’

Een halve eeuw later werden deze regels verfilmd. Maar dan vanuit het perspectief van de wasmachine. Kijk maar:





Lees ook: Exercices de style (I).

Exercices de style



Boven: een scène uit Mon oncle (1958) van Jacques Tati.
Onder: een fragment uit Bananas (1971) van Woody Allen.

Tati is fraaier, Allen effectiever.
Vorm of vent in de cinema.

Met kinderlijke kracht een bres te slaan

‘Walter Benjamin definieerde de kunstenaar als iemand die zijn leven lang kind blijft, voor altijd gevangen in het moment waarop hij door zijn kunstenaars-aandrift overvallen werd. De kunstenaar zou onwillekeurig voor de opgave staan ook de mensheid te ‘verkindlichen’. Nu de ruimte voor de kunsten op de Nederlandse podia steeds beperkter wordt, nu schouwburgen, hoewel gesubsidieerd, vooral kiezen voor publieksvriendelijke, dat wil zeggen commerciële voorstellingen zoals cabaret en de musical, en zich weigeren in te laten met de productie van actuele kunst, zoals bijvoorbeeld Vlaamse kunstcentra dat wel doen, is het misschien alleen nog mogelijk om onder de dekmantel van het cabaret aan kunst te doen, dat wil zeggen met kinderlijke kracht een bres te slaan in het morele en sociale pantser van het publiek. Hans Teeuwen heeft de podia en het publiek voor het uitkiezen. Nu moet hij zich alleen nog losrukken van het Heras-hekwerk van de kleinkunst.’

Uit: Daniël Rovers, Bunzing, over land, literatuur & rijtjeshuizen (2005); het essay over Hans Teeuwen vind je op de pagina's 179-186.

Net

Ergens in februari, de papieren NRC mat nog gewoon 749 bij 597 millimeter, las ik in het economiekatern, ik bedoel op de sportpagina een stuk over het mannentennis. Zoals vrijwel ieder krantenartikel is het stuk au fond een mozaïek van anekdotes, feiten, citaten, aannames - de verbanden daartussen zijn verondersteld of worden gesuggereerd. Af en toe herlas ik het stuk. Onder het oppervlak gilt de waanzin. Je weet haast niet waar je moet beginnen met ordenen. Maar dat geldt voor vrijwel iedere wegwerptekst.

Omdat de foto's me bevielen (nostalgie) en de ideologie die uit het stuk sprak me intrigeerde, prikte ik het artikel op (zie hierboven/naast, grappig trouwens: die witte punaise lijkt in een terloopse vermenging van ontologische niveaus bestemd voor Ilie Nastase (midden), maar het is Boris Boem Boem Becker (uiterst links) die hem het scherpst in het vizier heeft).

'Het mannentennis wordt gedomineerd door brave spelers zonder charisma,' zegt de lead van het artikel. 'Waarom zijn er geen aansprekende helden meer?'

Volgens mij valt de vraag niet te beantwoorden, omdat zij een onwaarheid herbergt (en een pleonasme, maar dat terzijde).

Het stuk beweert:

'Bij de mannen is er sinds een aantal jaar een gebrek aan excentriekelingen in het proftennis. Spelers zijn brave tennismachines geworden.'

Ja? Is Federer een brave tennismachine? Of Nadal? Söderling? Was die eindeloze partij tussen Mahut en Isner afgelopen Wimbledon saai?

En is het fair de paar topspelers die nu actief zijn te vergelijken met al die atleten uit het verleden? Het verleden is altijd groter dan het heden en het wordt almaar groter, rijker, machtiger terwijl het heden altijd zijn eigen iele zelf blijft.

[Ja, nee, ja, zegt het stuk, Federer, Nadal en Djokovic, daar komen mensen nog wél voor naar het stadion. Hè? Maar die domineren het tennis toch? ]

Hoe dan ook... het artikel stelt een vraag en vindt een antwoord. Proftennis is fysiek zwaarder geworden, bijna alle huidige topspelers blijven op de baseline hangen (trage banen) en door het gebruik van videosystemen, Hawk- Eye's genaamd, is er minder discussie over in/uit/lijn.

De appel die in het mandje ligt is deze: in het huidige tennis is het tennissen, voor de spelers, belangrijker dan het randgeeikel (rand-ge-eikel) en dat is slecht, want het randgeeikel is goed, want dat randgeeikel trekt publiek en sponsors. Met randgeeikel kun je geld verdienen.

Er wordt een sportmarketeer opgevoerd:

“Vanuit marketingoogpunt heb je herrieschoppers nodig op de baan. Daardoor krijg je ook op andere pagina’s dan de sportpagina’s aandacht voor tennis,' zegt hij. 'Het is voor een mondiale sport als tennis belangrijk dat je ook in de glamourbladen en de roddelbladen staat.”

Grappig om het woord ‘belangrijk’ in dezelfde zin als de woorden 'glamourbladen' en 'roddelbladen' tegen te komen. Maar de marketeer meent het, tennis gaat niet over tennis.

De zus van de sportmarketeer is verantwoordelijk voor de communicatie van een politieke partij. En zijn broer doet iets met PR aan een universiteit. In grote lijnen zijn zij het met hun broer eens.

Bloed pissen - Biutiful

There’s nothing like a countdown for building suspense,’ zegt de verteller van Salman Rushdie's Midnight's Children (1981) ergens. Het aflopen van een huurcontract. Een aanstaande bevalling. De maand tot aan de verkiezingen.

Druk op de ketel.

In het magisch realistische melodrama Biutiful (2010) is kanker de tijdbom: krijgt crimineel Uxbal zijn leven, of eigenlijk dat van zijn kinderen, op orde voor de dood hem de eeuwige sneeuw in sleept? En: slaagt hij erin de verbroken relatie met zijn bipolaire ex te herstellen?

Het antwoord op de tweede vraag is: nee.

Op de eerste vraag zijn meerdere antwoorden mogelijk - dat hangt een beetje van je eigen levensfilosofietje en pedagogische inzichten af, denk ik. Voor sommige mensen is een kind al verloren als het om voetbalplaatjes bedelt bij de AH.

Maar dat terzijde.

Uxbal wordt vertolkt door de man van Penélope Cruz, Xavier Bardem. Bardem is perfect gecast voor de man die te jong aan kanker overlijdt. Hij heeft een goeie kop, dik haar, dierlijk geloken oogleden. Hij is gedrongen. In hem lijkt altijd woede te smeulen (of verdriet, dat is hetzelfde). In de film redt hij zich een paar keer met fysieke kracht uit lastige situaties: een van de Chinese mensenhandelaren waarmee hij in conflict raakt, grijpt hij letterlijk bij de strot, later doet hij hetzelfde bij zijn ex-vrouw als die weigert Uxbal hun zoontje, Mateo, mee te laten nemen. Het zijn tragische scènes: de kijker weet dat het lichaam van de man die zijn fysieke kracht toont van binnenuit wordt gesloopt door blaas- of nierkanker.













Het afschuwelijke en pijnlijke en sterke van de film is dat Uxbal bijna niemand in zijn omgeving vertelt dat hij aan kanker lijdt en eraan zal sterven.

Een melodrama over een gezin dat wordt getroffen door kanker was regisseur Alejandro González Iñárritu niet genoeg. Er moesten bovennatuurlijke gaven bij, een vrouw met een bipolaire stoornis, overspel, mensenhandel, corrupte politieagenten, een ongeluk met dodelijke afloop, illegale Chinezen in Barcelona, dealende en ventende Senegalezen, het sneeuwlandschap dat op je ligt te wachten na de dood, drugshandel, coke, nachtclubs, broederliefde & broederhaat, huiselijk geweld. Alleen het aftreden van Mubarak paste er niet meer bij.

Eigenlijk is het een wonder dat de film maar twee en een half uur duurt.

Het nare is dat je emotional investment naar alle kanten uitwaaiert en er geen moment is waarop je investering rendeert - en dat is, geloof ik, toch de bedoeling bij dit soort mainstreamfilms. De uitgezette Senegalees, de gestikte Chinezen, de vermoorde mensenhandelaar… het laat je allemaal koud. Hart en lens liggen bij Uxbal. Iedere filmacademiestudent kan Biutiful trouwens in een weekeinde terugsnijden tot wat ze, zoals gezegd, in essentie is: een magisch realistisch melodrama, een impliciet pleidooi voor het traditionele gezin.

De sterfscène – aards en oneirisch tegelijk – waarin Uxbal en dochter Ana nog wat babbelen is ongelooflijk verdrietig, maar tot een publiekscatharsis komt het niet, omdat het echte einde van de film zich in de eeuwige sneeuw afspeelt, dat einde is een herneming van de opening, waardoor de ijsplaat die in je borstkas was gegroeid van pure verveling weer verbrijzelt. De zware pianomuziek tijdens de aftiteling onderschrijft wat je zelf ook al had geconcludeerd: Biutiful neemt zichzelf bloedserieus en gunt de kijker zo min mogelijk relativering.

Film: Biutiful (2010)
Regie: Alejandro González Iñárritu

Eindoordeel: bombastische bullshit, 2 ballen (no pun intended), 2/5 trouwens, een dikke onvoldoende.

Bijzonderheden: vijfentwintig illegale Chinezen overlijden doordat Uxbal hen ondeugdelijke gaskacheltjes cadeau doet. De lijken worden op zee gedumpt en spoelen aan. Zoiets voorvoel je al op het moment dat Uxbal een witgoedwinkel in loopt om die kachels aan te schaffen: op weg naar de zaak passeert hij een muur met een gigantische walvis erop geschilderd. Even later, in de winkel, zie je op een van de televisieschermen een nieuwsuitzending waarin verslag wordt gedaan van een aangespoelde, dode walvis.

Curiositeit: die billen met tepels in de nachtclubscène zien er best echt uit. Hoe hebben ze dat gedaan? (dit is een retorische vraag, bespaar me je uitleg).

Vermoeiend: het verantwoord romantiseren van armoede. Uxbal draagt in iedere scène een ander cinegeniek afgewassen truitje en ze staan allemaal even stoer en ze vallen allemaal even cool. Neem je moeder in de zeik. Alleen Uxbals joggingbroeken doen werkelijk armoedig aan.

Pijnlijk: Bardem draagt in de film een zelfgemaakte luier en in een paar scènes zie je hem (Bardem) kreunend bloed pissen. Op die momenten beginnen alle mannen in de zaal onrustig in hun stoel te draaien, ze vertrekken allemaal hun gezicht, ze zuchten en grommen getergd, slaan het ene been over het andere (serieus: ik heb om me heen zitten kijken).

Zonde: De scènes, vroeg in de film, waarin vader en kinderen zitten te eten (en Uxbal zijn kinderen leert dat fantasie het belangrijkste ingrediënt is voor je lievelingsgerecht) zijn onvergetelijk, net als de korte scène waarin Uxbal zijn dochter helpt met haar huiswerk (Engels) en de scène, veel later, waarin de halfdode en gedrogeerde Uxbal een tekening van de Pyreneeën (sneeuw!) ziet die zijn dochter heeft gemaakt, omdat haar ouders haar hebben beloofd dat ze daar met z'n vieren haar verjaardag zullen vieren (maar Uxbal laat verstek gaan), en waaronder ze Biutiful heeft geschreven, het woord dat Uxbal haar heeft leren (mis)spellen.

Triviaal: in Woody Allen’s Vicky, Cristina, Barcelona (2008) speelt Bardem een kunstschilder met een geestelijk gestoorde geliefde, een schilderes, gespeeld door Penélope Cruz (‘tijdens de opnames hebben ze iets gekregen!,’ roept Albert Verlinde). De film is luchtig en romantisch en komisch (onvergetelijk is de fietsscène door zomerlandschap) en bij vlagen veel ontroerender dan het hooguit heftige Biutiful.

Aanvullende trivialiteit: Penélope Cruz speelde ook ooit met een andere geliefde in een film, welke man & film waren dat? Correct: Tom Cruise, Vanilla Sky (trailer is adequate samenvatting film). Remake van Abre Los Ojos

Leuk napraatdingetje: keert Ige aan het einde van Biutiful echt terug naar het huis van Uxbal? Of is het zijn waan? Eerder in de film horen we die corrupte agent zeggen: mensen zijn dieren, helemaal als ze kinderen hebben. Ik denk dat Uxbal zich Ige's terugkeer verbeeldt, dat ze er politiek incorrect met zijn geld vandoor is (en dat gun ik haar man, Ekweme, dan wel weer).

Geruststelling: ik ga niet over iedere slechte film een stukje posten, maar voor deze moet ik je echt waarschuwen. GA NIET NAAR BIUTIFUL, ZONDE VAN JE TIJD, ZONDE VAN JE OGEN, ZONDE VAN JE HART, ZONDE VAN JE HERSENS. Het is een verrot soort entertainment – Biutiful is een slechte film, in alle betekenissen van het woord slecht. Lui, lelijk, opportunistisch, cynisch, pretentieus. Bardem en Iñárritu… ze zouden zich rot moeten schamen. Tranentrekken met kanker, voorpaginaleed en kwetsbare kindertjes, flikker toch op. Want het erge is dat je wel kapot bent als je de bioscoop uit loopt – welk legaal kruid is gewassen tegen Zulk Groot Leed?

Disclaimer: ik zag de film met Jaap. Hij oordeelde veel genuanceerder dan ik (zo was hij erg te spreken over het camerawerk (maar dat vond ik ook he-le-maal niks (nee, geintje, dat was goed gedaan)), maar ja: hij, zelf gevierd regisseur, kwam linea recta van een feestelijk filmfestival in Bari waar hij zich met zijn lief vier dagen lang een VIP-behandeling had laten aanleunen (wat in concreto betekende: zes kilo aankomen van al het getafel), dus hij was wel bereid Iñárritu collegiaal de hand boven het hoofd te houden (geintje, geintje, GEINTJE).

Eigenaardig: in 2010 was Enter the void, het bijna-meesterwerk van Gaspar Noé, haast nergens te zien, ik moest ervoor naar Kriterion (Amsterdam), terwijl de filmhuizen déze pompeuze rotzooi (Biutiful) wel massaal programmeren.

Alternatief: Je kunt nog beter twee en een half uur op de bank liggen om naar het plafond te staren (waar komen die stoflijnen vandaan? waarom trekken die vlokken naar de hoeken?) dan je ogen bederven met Biutiful.

Romantisch conceptualisme

We zaten in De Bakkerswinkel aan de Plompetorengracht (again!) en we praatten over authenticiteit. En over het spanningsveld tussen rauwe grondstof en stilering. De anderen konden de benadering van Piet Hein Eek beter verdedigen dan ik hem kon ondergraven. De bakkerij zit er al sinds de achttiende eeuw, maar de manier waarop Eek de ruimte heeft gemoderniseerd, of eigenlijk: tijdloos heeft gemaakt, is een klein wonder. Het is vooral knap dat hem dat in de kelder is gelukt. Iedereen voelt zich er op zijn gemak, het is er altijd druk en gezellig. Dat komt door de slimme manier waarop lampen het daglicht versterken, door het onbewerkt-bewerkte plafond en door de meubels van sloophout. Het serviesgoed is samengesteld uit verschillende, maar toch bij elkaar passende borden en kopjes. Op de tafels staan jampotten met bloemen erin die herinneringen oproepen aan moestuinen en zelfgeplukte veldboeketten. En ja: vorm is hier inhoud, want in de koffie, taarten en broodjes zit minstens zoveel liefde als in de ruimte waarin je die naar binnen werkt. Er sluipt vaak een kat rond in de kelder - haar vacht is wit en rood en ze heeft wratten in haar gezicht.

De term in de titel is van Jörg Heiser. Je vindt hem ook in een artikel van Nicoline Timmer: Schurende sprookjes, Tijd voor een nieuwe romantiek.

Bij nader inzien

Bij nader inzien vind ik dit misschien wel het allermooiste stukje uit Nabokov’s Geheugen, spreek:

‘Ik beken dat ik niet geloof in de tijd. Ik vouw mijn vliegend tapijt na gebruik graag zodanig op dat het ene deel van het patroon over het andere valt. Laat bezoekers struikelen. En het hoogste genot van tijdloosheid – in een lukraak gekozen landschap – is als ik tussen zeldzame vlinders en hun voedselplanten sta. Dat is vervoering, en achter die vervoering ligt nog iets anders, wat moeilijk uit te leggen is. Het lijkt een vluchtig vacuüm waar alles heen stroomt wat ik liefheb. Een gevoel van dankbaarheid jegens willekeurig wie – jegens de contrapuntische geest van het menselijk lot, of de tedere spoken die een gelukkige sterveling ter wille zijn.’

Vladimir Nabokov, Speak, Memory (Nederlandse vertaling, Geheugen, spreek, Rien Verhoef, BB).

David Mitchell zei vorige week over dit boek: 'Speak, Memory? Dat is zo onvoorstelbaar goed, dat kán gewoon niet, dat is, dat is... aaawrh.' Ik citeer uit het hoofd, vertaal uit de losse pols.

Mozart, bier en aardbeien – een Utopie














‘Op de ochtend dat twee vliegtuigen zich met gecomponeerde precisie in het World Trade Center van New York boorden, zag Mauro in het parkje van Pechère aan de voet van de Kunstberg enkele studenten jeu de boules spelen in de najaarszon, bekeken en aangemoedigd door bouwvakkers die uitrustten op de betonnen rand van een leeggepompte vijver. De arbeiders droegen werkschoenen en spijkerbroeken met cementvlekken, hun helmen lagen als trofeeën op de vijverrand. De studenten liepen op sportschoenen en droegen dezelfde soort spijkerbroek als de werkmannen. Zo simpel zag de utopie er dus uit, een andere wereld was wel degelijk mogelijk; in het arbeidersparadijs zal het onderscheid tussen hen die werken, spelen en studeren niet groter zijn dan tussen de wolken aan de hemel op een rustige septemberdag.’

Een alinea uit het achtste hoofdstuk van Daniël Rovers’ Elf (Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2010, p.99).

Merk op dat deze alinea niet alleen in de hemel eindigt, maar daar ook begint. De vraag is natuurlijk welke verbanden je kunt, mag of moet leggen tussen terreur en Utopieën.

Eerder, in het hetzelfde hoofdstuk, lees je trouwens de volgende geestige regels:

‘Mauro noemde zichzelf pianist-marxist, en als men op feestjes vroeg of dat wel een koosjere combinatie was, dan antwoordde hij strijdvaardig dat Trotski piano had gespeeld en Lenin graag naar kamermuziek luisterde. Het communisme moest niet met sensuele ascese worden verward; volgens Mauro – en als hij het vertelde verscheen er een grijns op zijn gezicht – moest de revolutie de mogelijkheid bieden om avonden achtereen te genieten van Mozart, bier en aardbeien, een combinatie die wat hem betreft de heilstaat belichaamde.’

En dan nu de essayopdracht voor dit weekeinde:

Behalve de namen Marx, Lenin, Trotski vallen ook die van bijvoorbeeld Castro en Stalin in Rovers’ roman. Bovendien stuit je op begrippen als consumentisme en kapitalisme. Kun je uit de verschillende hoofdstukken opmaken of de verteller (en wellicht de auteur) zelf een ideaalbeeld van onze wereld koestert?
Hoe impliciet/expliciet? Betrek in je betoog in ieder geval de wolken/Castro vergelijking op pagina 33 en probeer een brug te slaan tussen het slothoofdstuk en de opmerking over God/alwetende vertellers op pagina 124. Verdien extra punten met een betooglijn waarin je onderbouwt/ondermijnt dat literatuur/film/dans/muziek in deze roman als allerindividueelst Utopia (kunnen) gelden.

Veel succes!

Festival Winternachten/Writers Unlimited dat volgende week plaatsvindt in Den Haag staat helemaal in het teken van betere werelden.

P.S. Het is even zoeken, maar die foto... dat is een foto van een vliegtuig.

Ongeneeslijk gelukkig – over de grootste levende Amerikaanse romanschrijver sinds 12/08/08

Er verschijnt zo duizelingwekkend veel dat het aanmatigend zou zijn om te beweren dat Richard Powers sinds de dood van David Foster Wallace de grootste, levende Amerikaanse romanschrijver is.

Toch ben ik tot die stelling geneigd.

Sterker nog: ik voorspel dat Richard Powers binnen nu en dertig jaar de Nobelprijs voor literatuur gaat winnen. Dat deed ik tien jaar geleden ook al eens, die voorspelling – toen in een stukje over Naomi Klein’s No logo - maar destijds voelde dat bijna als grootspraak, bluf, gepoch, gegok… op kousenvoeten over dun ijs sprinten… terwijl Powers oeuvre inmiddels is aangegroeid tot een ijslaag zo dik en stevig dat hij die Nobelprijsbewering ook gerust kan dragen als die door dertig dikke dansende mannen wordt geuit (probeer dit voor je te zien).

Richard Powers is geboren op 18 jui 1957.

In Evanston.

Tot zover de human interest.

Hij debuteerde in 1985 met Three Farmers on Their Way to a Dance en heeft inmiddels negen romans gepubliceerd. In ieder boek vertelt hij een overzichtelijk en meestal tamelijk conventioneel gestructureerd verhaal (hoewel de manier waarop hij zijn romans construeert nooit zonder extra betekenis is en nooit alleen maar om de lezer door het boek te sleuren of zoiets aparts en hij zijn verhalen vaak doorsnijdt of verrijkt met essayistische lijnen of uitweidingen).

Wat Powers interessant maakt is de aandoenlijke, hopeloze eenzaamheid van zijn protagonisten en de onbeholpen manier waarop ze contact proberen te maken met soortgenoten. Intelligentie en intellect zijn voor Powers’ personages vaak een handicap. In de intellectuele milieus die hij beschrijft zouden mensen als Stephen Hawking, Steve Jobs en Umberto Eco maar nauwelijks mee kunnen komen of zelfs de verdenking van verstandelijk beperkt op zich laden (verdenken hier natuurlijk niet in juridische zin).

Wat vooral zo leuk en waardevol en ‘belangrijk’ is aan Powers manier van schrijven, is dat die zo onhip is. En dan niet op een berekende, hippe onhippe manier (zoals bij Jonathan Franzen – alleen die naam al… noem jezelf toch gewoon Fransen, man!), maar écht onhip. Soms waan je je bij het lezen van zijn boeken zelfs in een verliteratuurde streekroman. Zijn boeken hebben iets oubolligs en houterigs, de ernst van zijn vertellers en protagonisten is vaak benauwend en verstikkend, de grappen, wisecracks en oneliners zijn soms regelrecht verkrampt en geforceerd, van beschreven liefdesrelaties gaat eigenlijk altijd iets klefs uit en mannelijke geliefden kunnen zich zo nederig opstellen dat alleen professionele hulp uitkomst lijkt te bieden. Ik weet dat je geneigd bent dit te lezen als kritiek, terwijl ik het allemaal juist zo ontzettend goed en eigen en oprecht vind.

Zie: rebellie.

Wat je bij Powers vindt, vind je nergens anders omdat hij bij het schrijven echt alleen uit zijn eigen binnenwereld lijk te putten, alleen naar zijn eigen stem luistert. De wereld van Powers vind je alleen in de boeken van Powers. Hij vindt volstrekt eigen woorden, karakters, situaties om letters leven in te blazen. Zijn boeken zijn altijd onderhoudend, maar verworden nooit tot Low Art. Powers is ernstig en echt. Hij verlaagt zich nooit tot enter- of infotainment.

De grootste attractie van Powers werk is zijn taal, zijn metaforiek. Hij schrijft vaak in een zakelijk, haast klinisch register waarmee emoties op afstand worden gehouden (maar wat je op afstand houdt, wordt nieuwsgierig naar je en komt vanzelf dichterbij). Het meest spectaculair zijn zijn vergelijkingen - waarvoor hij vaak uit de natuurwetenschap put; ze benadrukken de symbiose en de strijd tussen hoofd en hart die in Powers werk zo belangrijk is.

Powers is een schrijver die zich er niet voor schaamt dat hij wel eens iets leest. En dat hij ook wel eens iets anders leest dan een krant of een roman. Zijn brein is in staat hele vakgebieden uit de bètawetenschap te doorgronden en vervolgens op te nemen in een romanwereld. Vanwege zijn ernst doet hij soms wel wat denken aan J.M. Coetzee en vanwege zijn affiniteit met de bètawetenschappen ben je geneigd hem te vergelijken met sommige van onze jongens, met Harry Mulisch bijvoorbeeld of met Gerrit Krol of met W.F. Hermans, maar hoe je ook trekt en sjort, zulke zeilen dekken de lading niet.

Powers is onvergelijkbaar.

Zijn beste boeken tot nu toe zijn The Time of Our Singing en The Gold Bug Variations. Dat laatste boek is zonder meer een meesterwerk. Dat eerste ook. Eigenlijk heeft Powers maar één matig boek geschreven, Gain, daarin is zijn engagement mij wat al te schematisch.

Als je nog nooit iets van Richard Powers hebt gelezen, dan lijkt zijn meest recente roman, Generosity, me een mooie kennismaking. Het boek is al in het Nederlands verschenen. De roman, vertaald als ‘Gen voor geluk’, gaat over een schrijfdocent, een meisje dat ongeneeslijk gelukkig is en een wetenschapper die handelt in genetische kennis en daarom wil weten of geluksgevoelens erfelijk zijn bepaald.

Het lijkt me vrij zinloos om de roman hier nu na te gaan vertellen – het internet wemelt van de besprekingen. En zoals er in Generosity staat: ‘There are only slow facts and fast facts, linked and unlinked, and every two sequences of value will eventually be correlated.’ En je bent nu toch online, dus een bespreking is zo gevonden.

De uitslag van onze prijsvraag!

De naam 'Richard Powers' was maar door twee lezers ingestuurd. Van die twee personen heeft notaris Riphagen er één blind uitgekozen: Peter Spruit uit Spangeren. Heel hartelijk gefeliciteerd Peter! Je hebt de Maserati Grand Turismo S Automatic nog voor de kerstdagen in huis – hoewel hij in de garage natuurlijk ook niet zou misstaan – zodat je nog voor 2011 een begin kunt maken met het opschalen van je ecologische voetafdruk. Geniet ervan.

De troostprijs (het Maserati-reservewiel) gaat naar Gummert van Brederode uit Heerhugobosch. Gummert meende in het gezicht van Richard Powers dat van Paul Auster te herkennen. Gummertje, Gummertje toch! Evengoed heel veel plezier met je reservewiel!

Iedereen veel dank voor het insturen.

In Nederland verschijnen de romans van Richard Powers, de vertalingen daarvan bedoel ik, bij Uitgeverij Contact.

P.S. Ergens in Powers’ debuut – Three Farmers on Their Way to a Dance dus, naar die beroemde foto van August Sander, je weet wel - vertelt een personage dat Nederlanders de gewoonte hebben om met kerst chocoladeletters in schoenen te stoppen. Grappig.

Rebellie

Dit, deze omschrijving uit David Foster Wallace's essay E Unibus Pluram: Television and U.S. Fiction (1990), is ook volkomen van voorspellende toepassing gebleken op de auteur wiens naam ik zoek en die nog niemand heeft geraden.

Het citaat:

"The next real literary “rebels” in this country might well emerge as some weird bunch of anti-rebels, born oglers who dare somehow to back away from ironic watching, who have the childish gall actually to endorse and instantiate single-entendre principles. Who treat of plain old untrendy human troubles and emotions in U.S. life with reverence and conviction. Who eschew self-consciousness and hip fatigue.

These anti-rebels would be outdated, of course, before they even started. Dead on the page. Too sincere. Clearly repressed. Backward, quaint, naive, anachronistic.

Maybe that’ll be the point.

Maybe that’s why they’ll be the next real rebels.

Real rebels, as far as I can see, risk disapproval.The old postmodern insurgents risked the gasp and squeal: shock, disgust, outrage, censorship, accusations of socialism, anarchism, nihilism.

Today’s risks are different.

The new rebels might be artists willing to risk the yawn, the rolled eyes, the cool smile, the nudged ribs, the parody of gifted ironists, the “Oh how banal.” To risk accusations of sentimentality, melodrama. Of overcredulity. Of softness. Of willingness to be suckered by a world of lurkers and starers who fear gaze and ridicule above imprisonment without law
."

Morgen weer een echt stukje. Een eigen tekst.

P.S. Eerder in hetzelfde essay geeft DFW een afdoende definitie van Low Art: ‘The sort of art that has to please people in order to get their money.’

Leuk om in gedachten te houden bij discussies over kunst(subsidies) en ondernemerschap.

Skrik (II)














Over gehoorbeschermers gesproken… In de 320 pagina’s lange weerslag van een conversatie van David Lipsky met David Foster Wallace (DFW) vertelt de laatste over de periode waarin hij het manuscript van Infinite Jest voltooide. Terwijl hij aan het werk was zat zijn hond, Jeeves, in de kamer ernaast: ‘And the entire time would be spent with Jeeves up on his paws on this dog gate barkin’ at me. And I would either have headphones on, or I bought these earplugs, you know, those foam earplugs? And then finally a friend gave me – because even that wouldn’t block it out – a friend gave me, you know, what airline workers use? Those earmuffs? That I would put on over the earplugs. It’s really weird to type when you can’t hear the sound of the keyboard, that anchors you in some weird way. So it got very dreamy.

Although of course you end up becoming yourself, a road trip with David Foster Wallace, David Lipsky, Broadway Books, New York, 2010 (p. 244/245).