‘Walter Benjamin definieerde de kunstenaar als iemand die zijn leven lang kind blijft, voor altijd gevangen in het moment waarop hij door zijn kunstenaars-aandrift overvallen werd. De kunstenaar zou onwillekeurig voor de opgave staan ook de mensheid te ‘verkindlichen’. Nu de ruimte voor de kunsten op de Nederlandse podia steeds beperkter wordt, nu schouwburgen, hoewel gesubsidieerd, vooral kiezen voor publieksvriendelijke, dat wil zeggen commerciële voorstellingen zoals cabaret en de musical, en zich weigeren in te laten met de productie van actuele kunst, zoals bijvoorbeeld Vlaamse kunstcentra dat wel doen, is het misschien alleen nog mogelijk om onder de dekmantel van het cabaret aan kunst te doen, dat wil zeggen met kinderlijke kracht een bres te slaan in het morele en sociale pantser van het publiek. Hans Teeuwen heeft de podia en het publiek voor het uitkiezen. Nu moet hij zich alleen nog losrukken van het Heras-hekwerk van de kleinkunst.’
Uit: Daniël Rovers, Bunzing, over land, literatuur & rijtjeshuizen (2005); het essay over Hans Teeuwen vind je op de pagina's 179-186.