Teer

Het was donker, het was koud, het was laat. Gedachteloos sloot ik de voordeur aan de Van Asch van Wijckskade en liep even later langs de glas- en papierbakken voor de zijgevel van het schoolgebouw aan de Noordstraat.

Toen ik, bijna bij de Singel, een wit bijgebouw van de school passeerde, maakte ik per ongeluk twee jongens aan het schrikken. Ze waren bezig met de tekening hierboven. Ik stak mijn hand op, ze zwaaiden terug. Ik nam nauwelijks tijd hun werk te bekijken, ik wilde naar huis. De volgende ochtend liep ik er opnieuw langs en maakte meteen even een foto.

Ik vind het een leuk ding, die tekening. Zonder de krijger is de muur één van de allerlelijkste muren van Utrecht. De stenen zijn niet alleen kneiterwit maar volgens mij ook behandeld met een anti-graffiti goedje of zo, want het licht valt er net zo lelijk en hard op als op de gelamineerde kaft van een glossy – gelukkig temperen die romantisch bemoste klinkertjes die ervoor liggen dat hufterige aura een beetje.

De kunstenaars hebben hun figuur geschilderd met teer (dat kun je ruiken als je er een paar meter vanaf staat om een foto te maken), vermoedelijk omdat ander materiaal niet pakt op de behandelde muur.

Je zou haast denken dat de jongens die dit hebben gemaakt, zich hebben laten inspireren door het stukje ‘alles recht’ dat Rudi Fuchs (Roedie Foeks) vorige week publiceerde in zijn wekelijkse kunstrubriek, Kijken, in De Groene Amsterdammer. Fuchs schrijft over Mondriaan, Kounellis en Munch en citeert dan een uitspraak van de tweede over de eerste: ‘Mondriaan heeft de schaduw uit de schilderkunst verwijderd.’

Fuchs gaat vervolgens in op de twee composities in zwart en wit die bij het stuk staan afgedrukt. Een van Mondriaan uit 1931 en een van Kounellis uit 1992. Fuchs wijst er op dat een vorm ‘scherper en zwarter’ is als die niet door schaduw wordt verzacht (‘omzwachteld’ schrijft hij).

Vergeleken bij de werken van Mondriaan en Kounellis is dit riddertje natuurlijk een opgeblazen kindertekening. Het werk van een holbewoner die voor de verandering de buitenkant van zijn grot heeft beschilderd. Zelf ben ik niet handig met de kwast, anders had ik er een bizon bij getekend. Maar toch vind ik het onweerstaanbaar. Telkens als ik er langs kom moet ik glimlachen.

En hoe simpel het figuurtje ook is: telkens ontdek je weer iets nieuws. Zoals blijkt uit de schildering is het mogelijk om zonder handen een zwaard te hanteren. Ook grappig: het hoofd is zo rond als een bal en de kunstenaars hebben, relatief, veel zorg besteed aan de sportschoenen – zijn het voetballiefhebbers?

De krijger is vooral ontwapenend (pun intended) vanwege het verzoek dat in het tekstwolkje rechts van het hoofd staat geformuleerd: ‘Hug me’. De armen die geopend lijken om ten strijde te trekken, zijn dus eigenlijk, of: ook, om te omhelzen. Lastig, mensen die dubbele signalen uitzenden. Maar ook interessant.

Het beeld is net zo dubbelzinnig als de term ‘veroveraar’. Een somberaar zou zeggen: dat zwaard, dat is een zwaard om harten te breken. Die man of vrouw is een hartenhakker. Maar ik denk dat het een fopzwaard is – alleen bedoeld om aandacht mee te trekken. Is dat eenmaal gelukt dan komt de echte boodschap. Iedere schreeuw is een schreeuw om liefde.

Naar de Noordstraat gaan om het ding zelf te bekijken heeft niet zoveel zin meer: gisterenochtend is de tekening uitgewist door een schoonmaker of een conciërge. Dat geeft niet. Sterker nog: dat is eigenlijk het leuke van streetart. Dit soort tekeningen zijn de bloemen en planten die de metafoor urban jungle betekenis geven. Niets is voor de eeuwigheid. Bloemen verwelken. Krijttekeningen verregenen. En voor schoonheid die verdwijnt komt bijna altijd vanzelf weer nieuwe schoonheid in de plaats.