‘Als je een brandverzekering afsluit bij Nationale Nederlanden krijg je een blusdekentje cadeau.’
‘WTF is een blusdeken?’
‘Geen idee.’
‘…’
‘Ik denk een kleedje dat je over je buurman kunt gooien als ie tijdens het klooien met de spiritus iets dicht bij de BBQ heeft gestaan.’
‘Burning stuntman.’
‘Maar ik zou wel zo’n blusdekentje willen hebben hoor.’
‘…’
‘Handig als je een superhete stagiaire hebt.’
‘Of als je in de zon wilt liggen, maar bang bent om te verbranden.’
‘Efficiënt als je huis in brand is gevlogen… als de brandweer dan je huis aan het blussen is, kun je gewoon veilig in je bedje blijven liggen – onder je brandwerende blusdeken – zodat je de volgende dag toch gewoon uitgerust naar je werk kunt.’
‘Of als je bij de Japanner gaat eten en opeens slaan bij één van je tafelgenoten de Wasabi-vlammen uit de bek.’
‘Of als iemand Fireflies begint te zingen.’
‘Of als je een ketenboekwinkel of concernuitgeverij in de fik hebt gestoken en terwijl je naar het oplaaiende vuur staat te kijken opeens spijt krijgt.’
‘Waarom zou je daar spijt van krijgen?’
‘Weet ik veel.’
‘…’
‘Jezus, wat kijk je opeens serieus?’
[pauze]
‘Hé, ik heb effe gegoogled: die blusdekens zijn maar een paar euro.’
‘En door ze te verspreiden verkleint de verzekeringsmaatschappij de kans dat ze moet uitkeren.’
‘Ja, maar dat is in het belang van het collectief.’
‘Sure, als de leden van het collectief… herstel: als mensen in het algemeen zich werkelijk onderling verbonden voelden en zich om elkaar bekommerden dan hadden we die verzekeringsinstellingen helemaal niet nodig.’
'En daar heb jij weer gelijk in, pientere kletskous dat je d'r bent.'
Posts tonen met het label kort verhaal. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kort verhaal. Alle posts tonen
Sprookjesbos
Na de lunch laat ze haar jeugdvriendin de omgeving zien. Op het bospad dat naar het vennetje leidt blijven ze staan. Van deze afstand is de witgepleisterde voorgevel van hun huis net een decorstuk. Een façade. Ze wijst Ellen op de eikenbomen die het huis omzomen. ‘Ze schijnen al meer dan honderdvijftig jaar oud te zijn… Rudolf heeft ze een keer geteld.’
‘…’
‘Het zijn er drieëntachtig.’
‘…’
‘Of zevenentachtig.’
‘Heel veel in ieder geval.’
Ze lachen.
Toen Rudolf en zij hier introkken verbouwde de boer die het land pacht alleen maïs, maar tegenwoordig staan de bermen vol klaprozen, de akkers vol graan en korenbloemen.
‘’s Zomers is Nederland zo mooi dat je niet begrijpt dat mensen hun geluk in het buitenland gaan zoeken,’ zegt Ellen.
‘Dat vinden wij nou ook.’
Ze luisteren naar de zwaluwen en snuiven de schone boslucht op.
‘Agaath?’
‘Mmm?’
‘Wie is die knappe, slanke jongen met dat nobele voorkomen en dat donkere, lange haar die daar in de verte onder de lindebomen fietst?’
‘Dat is Martijn Knol. Of Kool. Die schrijver.’
‘Wat heeft hij achterop zijn bagagedrager?’
‘Zo te zien een stapel boeken en een picknickkleed.’
‘…’
‘Het zou me niets verbazen als hij gewoon zijn weblog uitfietst.’
Verwant: It came from the fields.
Ook verwant: Ik fietste de velden in en floot.
Napraten
‘Leuk verhaaltje.’
‘Gaat wel.’
‘Wat denk jij: komt ie weer terug?’
‘Wie?’
‘Martijn.’
‘Martijn komt altijd terug.’
Krant
In de coupés rook het naar gefrituurde snacks en klonk gebabbel. Op het balkon was het rustig. Er stond een grote herenfiets tegen de deur. De eigenaar, een jongen van een jaar of zestien, zeventien, zat op een klapstoel naar het schermpje van zijn telefoon te kijken.
Ik ging ook zitten, staarde uit het raam en dacht terug aan een mooi, persoonlijk verhaal over zielsverwantschap dat Christine Otten had verteld tijdens de Armada-presentatie. Na een tijdje drong het tot me door dat de krantentassen achterop de fiets op het balkon helemaal bol stonden.
'Als je een deel van de route per trein moet afleggen, zul je wel een heel grote krantenwijk hebben,' zei ik tegen de jongen.
Hij schoot in de lach: 'Nee man, die fiets heb ik gejat, ik heb nog geen tijd gehad om die kranten weg te flikkeren.'
'Aha.'
Het was nog een minuut of twintig tot Utrecht. Ik had veel zin om een krant te lezen, maar werd ik dan niet medeplichtig aan diefstal? En maakte ik van de jongen op die manier niet ook een heler in plaats van alleen een dief?
'Mag ik misschien een krant van je lenen?,' zei ik met de laffe sluwheid van een strafpleiter.
'Lenen? Echt niet.'
Hij kwam overeind en trok met moeite een NRC uit één van de overvolle fietstassen. Eindeloos speurden zijn ogen over de voorpagina. 'Ze zijn twee euro,' zei hij uiteindelijk.
'Je krijgt er één.'
'Oké.'
Ik verdween in de krant, de jongen in zijn mobiele scherm. Af en toe wierp hij een blik op de fiets. Het leek langzaam tot hem door te dringen dat hij eigenlijk een dubbele slag had geslagen. Bij het wisselen van katern zag ik hem met een sensationalistische glans in zijn ogen naar de fietstassen staren.
'Hoeveel kranten zullen er wel niet inzitten?' zei hij. 'Honderd? Tweehonderd?'
'Ik heb geen idee. Maar het zijn er vast genoeg om een middelgrote gevangenispopulatie van nieuws te voorzien.'
Ik ging ook zitten, staarde uit het raam en dacht terug aan een mooi, persoonlijk verhaal over zielsverwantschap dat Christine Otten had verteld tijdens de Armada-presentatie. Na een tijdje drong het tot me door dat de krantentassen achterop de fiets op het balkon helemaal bol stonden.
'Als je een deel van de route per trein moet afleggen, zul je wel een heel grote krantenwijk hebben,' zei ik tegen de jongen.
Hij schoot in de lach: 'Nee man, die fiets heb ik gejat, ik heb nog geen tijd gehad om die kranten weg te flikkeren.'
'Aha.'
Het was nog een minuut of twintig tot Utrecht. Ik had veel zin om een krant te lezen, maar werd ik dan niet medeplichtig aan diefstal? En maakte ik van de jongen op die manier niet ook een heler in plaats van alleen een dief?
'Mag ik misschien een krant van je lenen?,' zei ik met de laffe sluwheid van een strafpleiter.
'Lenen? Echt niet.'
Hij kwam overeind en trok met moeite een NRC uit één van de overvolle fietstassen. Eindeloos speurden zijn ogen over de voorpagina. 'Ze zijn twee euro,' zei hij uiteindelijk.
'Je krijgt er één.'
'Oké.'
Ik verdween in de krant, de jongen in zijn mobiele scherm. Af en toe wierp hij een blik op de fiets. Het leek langzaam tot hem door te dringen dat hij eigenlijk een dubbele slag had geslagen. Bij het wisselen van katern zag ik hem met een sensationalistische glans in zijn ogen naar de fietstassen staren.
'Hoeveel kranten zullen er wel niet inzitten?' zei hij. 'Honderd? Tweehonderd?'
'Ik heb geen idee. Maar het zijn er vast genoeg om een middelgrote gevangenispopulatie van nieuws te voorzien.'
Wat vind jij eigenlijk van Michelangelo? - Boekenbal 2012
‘Heb je al kaartjes voor het boekenbal?’
‘Ik had ze.’
‘?’
‘Ik heb ze teruggegeven.’
‘Wat?! Echt? Waarom?!’
‘Ik heb niks om aan te trekken.’
‘Doe effe normaal.’
‘…’
‘Ga je echt niet?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik bang ben dat middelmatigheid, hypocrisie en conformisme besmettelijk zijn.’
‘…’
‘Wat wil je horen? Ik ben er een paar keer geweest, het is niks voor mij… geen saaiere, slomere, slordiger gesprekspartner dan een Nederlandse schrijver met een paar biertjes in z’n mik… Wat vind jij eigenlijk van Michelangelo? Bovendien boycot ik uit principe alles wat ook maar enigszins naar dom decorum en polderglamour neigt… gala’s, prijsuitreikingen, de opgeklopte presentaties van poenige concernuitgeverijen… laat staan dus het boerenbal, ik bedoel boekenbal…’
‘Jezus, het is – ’
‘Nee, luister… ik heb in m’n leven al genoeg snollen in avondjurken gezien… Als ik de negentiende eeuw had willen naspelen of als ik echt zo achterlijk was om de illusie te koesteren dat je morele, artistieke of intellectuele superioriteit deelachtig zou kunnen worden door je fysiek en groepsgewijs af te zonderen van de massa, dan had ik me twintig jaar geleden wel bij het corps gemeld.’
‘…’
‘De boekenweek heeft geen ruk met het wezen van literatuur te maken… de commerciële denktrant die erachter ligt is eerder literatuurvijándig. Art is difficult, zei Nabokov – en dat is het enige fokking Boekenweekthema waarin ik me zou kunnen vinden… ieder ander thema is schrijversverlakkerij. Het is niet de week van de tekst hè? Of van de literatuur. Het is de week van de oplossoep, van de sportschoen, van het boek als product. Rot dus maar lekker op met je kutboekenbal.’
‘Volgens mij is - ’
‘Maar iedereen moet lekker zelf weten wat ie doet… Voor netwerkers, opvrijers, hielenlikkers, opportunisten en carrièremakers is er straks vast weer veel nuttig werk te verrichten in de Amsterdamse Stadsschouwburg…’
'...'
'...'
‘Er is toch ook altijd een dansvloertje? Dat heb jij me toch weleens verteld?’
‘Ja, op het podium, maar behalve Judith Uyterlinde is er niemand in het boekenvak die fatsoenlijk kan dansen hoor… al die volgevroten schrijvers, boekhandelaren en redacteuren zijn zo compleet vervreemd van hun eigen lijf dat ze de hele avond staan te spartelen en te schokken als varkens die met stroomstoten een veewagen in worden gedreven… en dat doen ze dan nog uit de maat ook...’
‘En dat zeg je met alle respect natuurlijk.’
‘Natuurlijk.’
‘Waarom ben je nou zo kwaad?’
‘Ik ben helemaal niet kwaad. Ik zeg gewoon wat ik denk.’
‘…’
‘…’
‘Wat ga jij die avond doen dan?’
‘Straks, in maart?’
‘Ja.’
‘God, ik weet niet… Ik denk dat ik die avond gewoon in één van mijn kastelen een boek zit te lezen bij het haardvuur.’
Allusie! Allusie! Allusie! Het cursieve zinnetje in de titel is opgetekend uit de mond van Jacob Derwig als de aangeschoten professor Kien (in 'Hoofd zonder wereld', een bewerking voor toneel van Elias Canetti’s Het martyrium (1935)).
‘Ik had ze.’
‘?’
‘Ik heb ze teruggegeven.’
‘Wat?! Echt? Waarom?!’
‘Ik heb niks om aan te trekken.’
‘Doe effe normaal.’
‘…’
‘Ga je echt niet?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik bang ben dat middelmatigheid, hypocrisie en conformisme besmettelijk zijn.’
‘…’
‘Wat wil je horen? Ik ben er een paar keer geweest, het is niks voor mij… geen saaiere, slomere, slordiger gesprekspartner dan een Nederlandse schrijver met een paar biertjes in z’n mik… Wat vind jij eigenlijk van Michelangelo? Bovendien boycot ik uit principe alles wat ook maar enigszins naar dom decorum en polderglamour neigt… gala’s, prijsuitreikingen, de opgeklopte presentaties van poenige concernuitgeverijen… laat staan dus het boerenbal, ik bedoel boekenbal…’
‘Jezus, het is – ’
‘Nee, luister… ik heb in m’n leven al genoeg snollen in avondjurken gezien… Als ik de negentiende eeuw had willen naspelen of als ik echt zo achterlijk was om de illusie te koesteren dat je morele, artistieke of intellectuele superioriteit deelachtig zou kunnen worden door je fysiek en groepsgewijs af te zonderen van de massa, dan had ik me twintig jaar geleden wel bij het corps gemeld.’
‘…’
‘De boekenweek heeft geen ruk met het wezen van literatuur te maken… de commerciële denktrant die erachter ligt is eerder literatuurvijándig. Art is difficult, zei Nabokov – en dat is het enige fokking Boekenweekthema waarin ik me zou kunnen vinden… ieder ander thema is schrijversverlakkerij. Het is niet de week van de tekst hè? Of van de literatuur. Het is de week van de oplossoep, van de sportschoen, van het boek als product. Rot dus maar lekker op met je kutboekenbal.’
‘Volgens mij is - ’
‘Maar iedereen moet lekker zelf weten wat ie doet… Voor netwerkers, opvrijers, hielenlikkers, opportunisten en carrièremakers is er straks vast weer veel nuttig werk te verrichten in de Amsterdamse Stadsschouwburg…’
'...'
'...'
‘Er is toch ook altijd een dansvloertje? Dat heb jij me toch weleens verteld?’
‘Ja, op het podium, maar behalve Judith Uyterlinde is er niemand in het boekenvak die fatsoenlijk kan dansen hoor… al die volgevroten schrijvers, boekhandelaren en redacteuren zijn zo compleet vervreemd van hun eigen lijf dat ze de hele avond staan te spartelen en te schokken als varkens die met stroomstoten een veewagen in worden gedreven… en dat doen ze dan nog uit de maat ook...’
‘En dat zeg je met alle respect natuurlijk.’
‘Natuurlijk.’
‘Waarom ben je nou zo kwaad?’
‘Ik ben helemaal niet kwaad. Ik zeg gewoon wat ik denk.’
‘…’
‘…’
‘Wat ga jij die avond doen dan?’
‘Straks, in maart?’
‘Ja.’
‘God, ik weet niet… Ik denk dat ik die avond gewoon in één van mijn kastelen een boek zit te lezen bij het haardvuur.’
Allusie! Allusie! Allusie! Het cursieve zinnetje in de titel is opgetekend uit de mond van Jacob Derwig als de aangeschoten professor Kien (in 'Hoofd zonder wereld', een bewerking voor toneel van Elias Canetti’s Het martyrium (1935)).
Cœur de boeuf
Na het slotapplaus bleef je betoverd voor je uit zitten kijken. Tot ik je zachtjes in je hals blies en we de zaal verlieten, zwijgend, alsof we werden verdreven uit het paradijs.
Buiten was een prachtige dag overgegaan in een heerlijke avond. De straatverlichting brandde. Etalages en pinautomaten straalden een kampvuurachtige gloed uit. Andere concertbezoekers dromden vanzelf voor ons opzij.
Je had verteld dat Benjamin Herman je altijd deed denken aan een engeltje dat vroeger bij jullie in de kerstboom hing. ‘Een poppetje van zilver met een gouden trompetje aan z’n mond.’ Vanavond had Herman, samen met Remco Campert, laten zien hoe je als sterveling je stoffelijkheid kon overstijgen.
In trance, slaapwandelend haast, staken we de De Lairessestraat over en liepen de Van Baerlestraat in. Het klikklakken van hakken op stoeptegels. Fleurig gewemel van concertgangers voor ons. De geur van bladgroen en uitlaatgassen. ‘Ik dacht dat je altijd maar,’ cirkelde op een stroom van altsax door mijn hoofd.
Het was nog een meter of dertig tot aan de brasserie waar we naartoe wilden voor zwaardvis & witte wijn toen je, vlug als een klein roofdier, mijn hand vastpakte en me een portiek in trok. Je zei dat je het een heerlijke avond had gevonden, verrukkelijk, betoverend, sprookjesachtig, nog veel mooier dan je vooraf had gedacht. Je streek door mijn haar en toen ik naar voren wilde buigen om je te kussen haalde je met je vrije hand, van achter je rug, een gouden pistool tevoorschijn.
‘Mooi ding,’ zei ik. ‘Ted Noten?’
‘Gaston Glock.’ Je zette het uiteinde van de loop op mijn slaap en fluisterde: ‘Als je me kust, dan haal ik de trekker over.’
‘Oké.’
Je glimlachte. Afwachtend. Tuitte voor de grap je lippen. Ik haakte een losgeraakte haarpluk achter je oor en keek terug. Je wimpers het riet om weidse, blauwgroene vijvers – in je pupillen zwom een kind. De warmte van je kleine lijf straalde gestaag door de stof van je zomerjurk – ik voelde de gloed op mijn armen en op mijn gezicht, alsof ik in de volle zon stond.
‘Ik heb zin om te zoenen,’ zei je.
‘…’
‘Hoorde je me niet?’
‘Jawel.’
‘Kus me nou maar! Godverdomme!’ Je trok dreigend een been op – het begin van een knietje – en stampte met je glazen muiltje op de kleine, vierkante vloertegels van het portiek. Ik bracht mijn lippen naar de jouwe. Je opende je mond en kreunde zachtjes, tevreden. Aan het lichte trillen van de loop merkte ik dat je wijsvinger kracht zette. Ik sloeg mijn ogen op. Je haalde je lippen van de mijne, keek me met je grote, blije, opgewonden ogen aan – en haalde de trekker over. Een briesende, dieprode explosie.
Mijn hoofd de tomaat die uit elkaar spat op een voorbijsnellende koets.
Cœur de boeuf, kort kortverhaal, werd geschreven voor de tekstbundel die op 22 december 2011 verscheen bij Uitgeverij Wereldbibliotheek en die relaties van de uitgeverij bij wijze van nieuwjaarsgeschenk kregen toegestuurd.
Buiten was een prachtige dag overgegaan in een heerlijke avond. De straatverlichting brandde. Etalages en pinautomaten straalden een kampvuurachtige gloed uit. Andere concertbezoekers dromden vanzelf voor ons opzij.
Je had verteld dat Benjamin Herman je altijd deed denken aan een engeltje dat vroeger bij jullie in de kerstboom hing. ‘Een poppetje van zilver met een gouden trompetje aan z’n mond.’ Vanavond had Herman, samen met Remco Campert, laten zien hoe je als sterveling je stoffelijkheid kon overstijgen.
In trance, slaapwandelend haast, staken we de De Lairessestraat over en liepen de Van Baerlestraat in. Het klikklakken van hakken op stoeptegels. Fleurig gewemel van concertgangers voor ons. De geur van bladgroen en uitlaatgassen. ‘Ik dacht dat je altijd maar,’ cirkelde op een stroom van altsax door mijn hoofd.
Het was nog een meter of dertig tot aan de brasserie waar we naartoe wilden voor zwaardvis & witte wijn toen je, vlug als een klein roofdier, mijn hand vastpakte en me een portiek in trok. Je zei dat je het een heerlijke avond had gevonden, verrukkelijk, betoverend, sprookjesachtig, nog veel mooier dan je vooraf had gedacht. Je streek door mijn haar en toen ik naar voren wilde buigen om je te kussen haalde je met je vrije hand, van achter je rug, een gouden pistool tevoorschijn.
‘Mooi ding,’ zei ik. ‘Ted Noten?’
‘Gaston Glock.’ Je zette het uiteinde van de loop op mijn slaap en fluisterde: ‘Als je me kust, dan haal ik de trekker over.’
‘Oké.’
Je glimlachte. Afwachtend. Tuitte voor de grap je lippen. Ik haakte een losgeraakte haarpluk achter je oor en keek terug. Je wimpers het riet om weidse, blauwgroene vijvers – in je pupillen zwom een kind. De warmte van je kleine lijf straalde gestaag door de stof van je zomerjurk – ik voelde de gloed op mijn armen en op mijn gezicht, alsof ik in de volle zon stond.
‘Ik heb zin om te zoenen,’ zei je.
‘…’
‘Hoorde je me niet?’
‘Jawel.’
‘Kus me nou maar! Godverdomme!’ Je trok dreigend een been op – het begin van een knietje – en stampte met je glazen muiltje op de kleine, vierkante vloertegels van het portiek. Ik bracht mijn lippen naar de jouwe. Je opende je mond en kreunde zachtjes, tevreden. Aan het lichte trillen van de loop merkte ik dat je wijsvinger kracht zette. Ik sloeg mijn ogen op. Je haalde je lippen van de mijne, keek me met je grote, blije, opgewonden ogen aan – en haalde de trekker over. Een briesende, dieprode explosie.
Mijn hoofd de tomaat die uit elkaar spat op een voorbijsnellende koets.
Cœur de boeuf, kort kortverhaal, werd geschreven voor de tekstbundel die op 22 december 2011 verscheen bij Uitgeverij Wereldbibliotheek en die relaties van de uitgeverij bij wijze van nieuwjaarsgeschenk kregen toegestuurd.
Skype
‘Tyn?’
‘Yo.’
‘Wanneer ben je weer terug?’
‘Donder-dag.’
‘Weet je dan ein-delijk wat het beste boek van 2011 is?’
‘Ja.’
‘Niet je eigen boek hè?’
‘Ik versta je opeens heel slecht Eline. Tot donderdag!’
‘Wacht nou even.’
‘Wat?’
‘Ga je het hele stuk weer fietsen?’
‘Absoluut.’
‘Hoe laat ben je er?’
‘Donderdag tussen tien en twaalf.’
‘Oké, zorg ik dat we met de föhn klaarstaan om je te ontdooien.’
‘Is goed.’
‘Kan ik namens jou alvast iets intikken voor al die lezers van Martijn Knol Punt En El slash Martijn Knol Punt Blogspot Punt Kom?’
‘IK GA JULLIE ALLEMAAL KAPOTMAKEN, ZEIKERDS!’
‘Nee, effe serieus.’
‘God, nou… het lijkt me ontzettend leuk en een enorme eer om af en toe weer een gezellig, herkenbaar en toegankelijk kutstukje voor jullie te maken. Of woorden van gelijke strekking. Iets slijmerigs in ieder geval zodat de verkoop van AKK lekker een beetje doorloopt.’
‘Hoogachtend?’
‘Met de hartelijke plichtplegingen… Martijn Knol himself.’
‘Goeie reis, Martijn.’
‘En jij nog een hele fijne dag Eline en dat je van iedere seconde mag genieten, intens en bewust, maar ook met de natuurlijke vanzelfsprekendheid van een kind dat schaterlachend opgaat in zijn spel. Dikke doei.’
‘Goeie reis, doe voorzichtig.’
Deze tekst werd opgetekend door Eline Struweel.
Technische realisatie: Frederik Pandoer.
‘Yo.’
‘Wanneer ben je weer terug?’
‘Donder-dag.’
‘Weet je dan ein-delijk wat het beste boek van 2011 is?’
‘Ja.’
‘Niet je eigen boek hè?’
‘Ik versta je opeens heel slecht Eline. Tot donderdag!’
‘Wacht nou even.’
‘Wat?’
‘Ga je het hele stuk weer fietsen?’
‘Absoluut.’
‘Hoe laat ben je er?’
‘Donderdag tussen tien en twaalf.’
‘Oké, zorg ik dat we met de föhn klaarstaan om je te ontdooien.’
‘Is goed.’
‘Kan ik namens jou alvast iets intikken voor al die lezers van Martijn Knol Punt En El slash Martijn Knol Punt Blogspot Punt Kom?’
‘IK GA JULLIE ALLEMAAL KAPOTMAKEN, ZEIKERDS!’
‘Nee, effe serieus.’
‘God, nou… het lijkt me ontzettend leuk en een enorme eer om af en toe weer een gezellig, herkenbaar en toegankelijk kutstukje voor jullie te maken. Of woorden van gelijke strekking. Iets slijmerigs in ieder geval zodat de verkoop van AKK lekker een beetje doorloopt.’
‘Hoogachtend?’
‘Met de hartelijke plichtplegingen… Martijn Knol himself.’
‘Goeie reis, Martijn.’
‘En jij nog een hele fijne dag Eline en dat je van iedere seconde mag genieten, intens en bewust, maar ook met de natuurlijke vanzelfsprekendheid van een kind dat schaterlachend opgaat in zijn spel. Dikke doei.’
‘Goeie reis, doe voorzichtig.’
Deze tekst werd opgetekend door Eline Struweel.
Technische realisatie: Frederik Pandoer.
Cœur de boeuf – kort kortverhaal
Ter gelegenheid van de jaarwisseling 2011/2012 verscheen bij Uitgeverij Wereldbibliotheek een obstinaat-anarchistisch low budget bundeltje met nieuw werk van, onder heel veel anderen, Erik Vlaminck, Daniël Rovers, Liesbeth Lagemaat, Annemarie Estor, Marc Kregting, Kester Freriks, Marco Kamphuis, Peter Raeds, Saskia Kunst, Jannie Regnerus en Niek Miedema.
Mijn bijdrage, Cœur de boeuf, een kort kortverhaal, vind je op pagina 22.
Mijn bijdrage, Cœur de boeuf, een kort kortverhaal, vind je op pagina 22.
Attentie buurtpreventie (II)
'Achteraf hebben we er verschrikkelijk om kunnen lachen, maar toen ik het merkte was ik natuurlijk eerst ontzettend geschrokken. Kijk, omdat er zoveel auto-inbraken waren besloot ik voortaan te waken op het dak van de baas, of de baas... op het dak van de auto van die mensen waarmee ik samenwoon. Nou, dat ging eigenlijk altijd goed. Ik lag daar, oogjes open, en als er dan studenten langskwamen of junks begon ik enorm te blazen en dan maakten ze dat ze wegkwamen. Maar een enkele keer soesde ik natuurlijk eventjes weg. Ik denk dat dat toen ook is gebeurd... ik ben wel even wakker geworden, maar toen dacht ik dat ik thuis in mijn mand lag en dat die geluiden die ik hoorde van een blik vlees en een blikopener kwamen, maar dat zal dus wel het geluid van schroevendraaiers in het portier en het startslot zijn geweest. Ik herinner me ook nog dat ik 's nachts droomde dat ik zo hard rende dat ik de wind in mijn vacht voelde, maar zonder dat ik er wakker van werd. Maar toen ik de volgende ochtend mijn ogen opendeed bleek de auto op de parkeerplaats achter een Poolse buurtwinkel te staan... gestolen! Met mij erbij! Ik heb toen nog een paar dagen in dat uiendorp rondgetrippeld, maar uiteindelijk ben ik vorige week mee teruggereden met een paar Poolse vrouwtjes die gingen appelplukken in Nederland. Toevallig zag ik dat ze koffers en tassen in een busje stonden te laden... en toen ze d'r ook regenjassen en paruplu's bij stopten wist ik wel waar de reis naartoe ging natuurlijk... Nu pas ik op de nieuwe tweedehandsauto van mijn baas, ik bedoel van de mensen waarmee ik in huis woon. Ze zijn volgens mij wel hartstikke bang geweest dat ik nooit meer terugkwam... de hele buurt hing vol met mijn foto... help!... vermist!... Nou, net goed. Zelf nemen ze me ook nooit mee als ze op vakantie gaan. Maar hé... vind je het geen schitterend verhaal?'
Zelfde poes, ander avontuur: Attentie buurtpreventie (I).
Zie de zwaluwen
Zelfs in de trein hoor je mensen erover dat het zo heerlijk is dat de gierzwaluwen alweer weken rondvliegen. Hun kleine kopjes barstensvol herinneringen aan Afrika. Ik vind dat geskriep (‘gegier’) een prachtig geluid; het verleidt je ook om steeds even op te kijken van je boek of beeldscherm en minutenlang te turen naar de volslagen onvoorspelbare bochten en duikelingen die zwaluwen maken – boomerangs die niet meer weten waar ze ook alweer vandaan komen.
‘Terug, terug!…’
‘Maar ik weet niet meer waar ik vandaan kom! Wie heeft me gegooid?’
‘Die dikke bij die koelbox!’
‘Het hele park staat vol dikzakken met koelboxen.’
‘Die met die rode sweater!’
‘Bij die jongetjes met uitslag?’
‘Ja, die! Snel!’
‘Ja, shit, bedankt, man, ik ga naar beneden!’
‘Ik ook… tot later!’
‘Tot later! Was goed je te spreken!’
‘Ja, vond ik ook, vond ik ook!’
‘Bye!’
‘Bye, bye!’
‘Terug, terug!…’
‘Maar ik weet niet meer waar ik vandaan kom! Wie heeft me gegooid?’
‘Die dikke bij die koelbox!’
‘Het hele park staat vol dikzakken met koelboxen.’
‘Die met die rode sweater!’
‘Bij die jongetjes met uitslag?’
‘Ja, die! Snel!’
‘Ja, shit, bedankt, man, ik ga naar beneden!’
‘Ik ook… tot later!’
‘Tot later! Was goed je te spreken!’
‘Ja, vond ik ook, vond ik ook!’
‘Bye!’
‘Bye, bye!’
Verliefd
Vragen uit het publiek
‘Ja, ben ik? O. Nou. Wat ik mij afvroeg terwijl u uw overigens schitterende en voor mij zéér herkenbare tekst voorlas: houdt u nu van lindes, van de lindeboom in het algemeen zeg maar, of van die ene linde tegenover uw werkkamer? Want een linde is een linde zou ik zeggen en misschien heeft u alleen maar een zwak voor die ene linde omdat die nu toevallig aan de oever tegenover uw werkkamer groeit?’
‘Nee. Ik houd van alle bomen, ook van alle lindebomen, maar ik ben verliefd op dat ene exemplaar tegenover mijn werkkamer. Mensen zijn niet inwisselbaar, dieren zijn niet inwisselbaar. En bomen ook niet.’
‘Dat is een tamelijk romantische opvatting.’
‘Is dat een vraag of een verwijt?’
‘Nou, geen van beide. Maar ik kan het toch niet helemaal volgen. In uw vorige roman spelen lindebomen ook een grote rol, met name in de hoofdstukken die in het verleden zijn gesitueerd, dus ik heb echt zoiets van: hij heeft gewoon iets met lindebomen. Kunt u uw visie misschien adstrueren met één van die vele verhelderende Nabokov citaten op het rondstrooien waarvan u het patent lijkt te hebben?’
‘Zeker. In The gift schrijft Nabokov prachtig over lindebomen. Maar laat ik heel direct reageren op uw opmerking en kiezen voor een stuk uit Wanhoop/Despair. Bent u er klaar voor?’
‘Ik ben één en al oor. En velen met mij, denk ik.’
‘Goed, Nabokov, Wanhoop:
‘Elk gezicht is uniek,’ verkondigde Ardalion.
‘Nou, ja, ach – uniek!... Gaat dat niet wat ver? Er zijn toch bepaalde categorieën van gezichten; laten we zeggen de dierlijke categorieën. Er zijn mensen die op apen lijken; mensen die op ratten of varkens lijken. En dan heb je ook nog de gelijkenis met beroemdheden – de Napoleons, de koningin Victoria’s, en mensen hebben mij wel eens verteld dat ik op Amundsen leek. Ik heb heel vaak neuzen à la Tolstoi gezien. En het type gezicht dat aan bepaalde schilderijen doet denken. Gezichten als op iconen, madonna’s! En er is toch een soort overeenkomst die te herleiden is tot een bepaalde levenswijze of een beroep?...’
‘Straks zeg je nog dat alle Chinezen op elkaar lijken. Je vergeet, m’n beste, dat een kunstenaar allereerst oog heeft voor verschillen. De banale geest, die ziet overal gelijkenis.’ Einde citaat.’
‘Schitterend, dank u wel. Nu begrijp ik precies wat u bedoelt.'
Colofon
Het citaat komt uit Vladimir Nabokov’s Wanhoop (vertaling Anneke Brassinga), De Bezige Bij (1991). Kees Verheul haalt in een blurb over die Nederlandse Wanhoop een regel van Osip Mandelsjtam aan: ‘Vergelijk niet; een levend mens is onvergelijkelijk.’ Verander ‘mens’ in iets als ‘levende materie’ en je hebt mijn stem.
En attendant le Reuzekabouter - SE, III
Zomerjurkje (II)
‘Heb je Mannekino wel eens gelezen?’
‘Van Sybren Polet?’
‘Ja.’
‘Nee. Maar ik heb er wel goeie dingen over gehoord. Hoezo?’
‘Zomaar. Ik vroeg me af… je had het er net in de winkel toch over dat die verkoopster een beetje gele tanden had?’
‘Ja.’
‘Waarom vind je dat lelijk?’
‘Dat zei ik niet.’
‘Maar je liet het wel merken.’
‘Door mijn lichaamstaal?’
‘Ja en door je gezichtsuitdrukking en door de toon waarop je je vraag stelde.’
‘Waar. Mmm. Nou: witte tanden zijn gezond, zwarte tanden representeren verval en uiteindelijk de dood. En gele tanden zijn witte tanden die bezig zijn zwart te worden.’
‘Ah, dus eigenlijk is je ethestische oordeel geënt op je angst voor de dood?’
‘Nou, ik maak bezwaar tegen de metafoor van het enten, maar verder heb je gelijk. Vind je dat gek? En is mijn smaakoordeel minder valide als er een verband is met doodsangst en levensdrift?’
‘Nee, dat geloof ik niet. Maar ik vind het opmerkelijk dat een zevenjarige al zo met de dood bezig is, je zou –'
‘Martijn?,’ zei de moeder van Elvira, ‘Shut. The. F***. Up. Elvira? Drink je melk op. Nu!'
‘Van Sybren Polet?’
‘Ja.’
‘Nee. Maar ik heb er wel goeie dingen over gehoord. Hoezo?’
‘Zomaar. Ik vroeg me af… je had het er net in de winkel toch over dat die verkoopster een beetje gele tanden had?’
‘Ja.’
‘Waarom vind je dat lelijk?’
‘Dat zei ik niet.’
‘Maar je liet het wel merken.’
‘Door mijn lichaamstaal?’
‘Ja en door je gezichtsuitdrukking en door de toon waarop je je vraag stelde.’
‘Waar. Mmm. Nou: witte tanden zijn gezond, zwarte tanden representeren verval en uiteindelijk de dood. En gele tanden zijn witte tanden die bezig zijn zwart te worden.’
‘Ah, dus eigenlijk is je ethestische oordeel geënt op je angst voor de dood?’
‘Nou, ik maak bezwaar tegen de metafoor van het enten, maar verder heb je gelijk. Vind je dat gek? En is mijn smaakoordeel minder valide als er een verband is met doodsangst en levensdrift?’
‘Nee, dat geloof ik niet. Maar ik vind het opmerkelijk dat een zevenjarige al zo met de dood bezig is, je zou –'
‘Martijn?,’ zei de moeder van Elvira, ‘Shut. The. F***. Up. Elvira? Drink je melk op. Nu!'
Zomerjurkje
Samen met de vriendin - en met haar zevenjarige dochter - wandelde ik naar die winkel. Dat jurkje stond niet (wie ziet zichzelf als hij (m/v) in de spiegel kijkt?), een vest uit de wintercollectie stond eindeloos veel beter.
We liepen met de verkoopster mee naar de kassa. Ik een paar passen achter de anderen. De vriendin stond te pinnen. Dochter Elvira keek van de verkoopster naar haar moeder, weer naar de verkoopster en weer naar haar moeder en zei toen: 'Mama? Waarom heeft die mevrouw van die gele tanden?'
Haar moeder zei niks. De verkoopster zei niks. Er hing spanning in de lucht. Elvira draaide zich om en vroeg aan mij:'Waarom heeft die mevrouw van die gele tanden?'
'Omdat ze teveel pis drinkt, nou goed,' dacht ik, maar ik zei: 'Die mevrouw heeft juist hele mooie tanden. Ze lijken alleen een beetje geel omdat ze onder dat lampje staat, zie je?'
'O ja,' zei Elvira.
De verkoopster glimlachte. De vriendin kneep in mijn bovenarm. Elvira liet haar blik door de winkel dwalen - ze zocht nieuwe vragen. Ik overwoog wat er eigenlijk mis is met gele tanden en of ik die tegenvraag Elvira straks, als we een broodje gingen eten, niet moest voorleggen om haar zo te laten reflecteren op haar eigen dentale en esthetische maatstaven. De kans het kind van een ander op te voeden ging ik niet onbenut laten passeren.
Poffertje
‘Lopen ze lekker?’
‘Jawel.’
‘Je moet ze vaker poetsen. Ze worden groen.’
Ik haalde mijn schouders op. Toen ik ze net had, schrok ik af en toe als ik naar beneden keek - net of mijn voeten helemaal blauw waren. Van de kou. Of door bloedvergiftiging. We keken nog wat naar de training. Mijn broer rekte zich uit. In de verte, binnen, stond een jongen tegen de muur geleund, beide handen ter hoogte van het stuitje achter zijn rug. Zelfs vanaf deze afstand kon ik zien dat hij een platgeslagen neus had - net of er een poffertje op zijn gezicht plakte.
‘Hoe zijn je benen vandaag,' zei mijn broer.
‘Hè?’
‘Je benen? Ben je fit?' Hij bleef langs mij heen naar de boksers staren. 'Ben je wakker?’
‘Ja, tuurlijk. Hoezo?’
Hij zette zijn handen aan zijn mond, riep ‘HOMO’S!’ en begon van me weg te sprinten.
Jezus lééft! – en hij woont in Utrecht
‘Ik ken jou toch?,’ zei ze. Ze sprak vloeiend Nederlands, dat viel me meteen op.
‘Zeker,’ zei ik (ik had geen idee, maar gaandeweg het gesprek zou het me vast wel te binnen schieten).
‘Maar waarvan,’ zei ze.
‘Jaaaa,’ zei ik geheimzinnig, ‘Dát is de vraag.’
‘Geef eens een hint.’
‘Houd je van lezen?’
‘Nee. Totaal niet.’
Dat was een tegenvaller. Ik begon net te hopen dat ik voor het eerst van mijn leven was herkend.
‘Studeer je nog?’
‘Meer dan vijf jaar geleden afgestudeerd. Maar dank voor het compliment.’
‘Psychologie?’
‘Kunstgeschiedenis.’
'Leuk.'
'Nu ben ik consultant.'
‘O, ik denk dat het –‘
‘Nee, houd maar op,’ zei ze, ‘ik weet het al… je doet me aan Jezus denken! Vanwege je haar! En je baard!’ Ze lag opeens helemaal dubbel van het lachen. ‘Sorry, sorry, sorry… ik dacht echt dat ik je ergens anders van kende. Wat stom! Sorry, sorry, sorry.’
‘Nee. Geen probleem.’
De rest van mijn ontbijt keek ik af en toe schaapachtig, zoals dat zo bucolisch heet, naar buiten. Hoewel, herderlijk is hier misschien de betere term… Langzaam maar zeker (nog een koffie verkeerd en nóg een koffie verkeerd)begon het me te bevallen, de associaties die het harige charisma bij stadsgenoten oproept. Iets hebben heeft wel iets en toen ik even later via de Drift en Het Janskerkhof richting boekhandel Bijleveld liep, deed ik dat met voorname pas. Op mijn schouders rustte een verantwoordelijkheid groot en zwaar als een oud kruis van hout. Iedereen kon zien dat ik was uitverkoren - en ik wist mijn lot met stijl te dragen en met een lichtheid die in tegenspraak leek met de ernst van mijn opdracht.
Beelden van de maan
Den Haag stond vorige week vrijdag dus in het teken van Winternachten maar óók in het teken van rellen. Bij het Malieveld stonden van die donkerblauwe M.E.-busjes, ernaast paarden met M.E.-ers erop. Ze droegen van die witte Playmobilhelmpjes (de M.E.-ers, de paarden droegen niks (nou ja, M.E.-ers, maar geen hoofddeksel bedoel ik)). Ik dacht: fijn... de P.V.V. staat klaar om opruiende Winternachters tegen het plaveisel te tikken.
Ik at met Hagar Peeters, Gerbrand Bakker en Gustaaf Peek in het restaurant van het Mercure Hotel. Later raakte ik verwikkeld in een gesprek over Salman Rushdie en Richard Powers met een man die David Mitchell bleek te zijn. In zijn speech, later, kwam Powers' Generosity grappig genoeg nog ter sprake.

Back stage aan het tafeltje naast dat van mijnheer van Dis, gaf Hagar me een complimentje voor mijn courir avec moi T-shirt (dus iedereen moet de boeken van Hagar Peeters kopen!) en liet me de foto op het voorplat van haar nieuwe bundel zien (let op het hondje van haar grootouders dat met zijn kont naar de kijker staat). Die bundel heet 'Wasdom', maar Hagar 'Isslim', want ze doet zelfs een universitaire studie naast het opvoeden van zoon Abel en het dichten van gedichten, maar ik dwaal af. Hoewel, ook weer niet, want Hagar studeert Criminologie.
O,o,o,... nu wordt het spannend! Lees snel verder!
In het theater aan 't Spui was het erg gezellig. Er werd gedebatteerd en gesigneerd. Hier en daar verhief iemand zijn stem. Aan het einde van de avond liepen de zaaltjes leeg en de mensen vol.
De nacht eindigde in het Torenkamertje van het Novotel, Judith nam ons er mee naartoe, ik stipte het in een eerder verslagje al aan. Er was al een handjevol mensen in de ruimte. Op tafel wijn, water, fris, nootjes en kaaskoekjes (waarom noteer ik dit?!).
Achter de vitrage ontdekten we de schuifpui naar het dakterras. In de diepte een asfaltweg (voetgangers, taxi's), aan de overkant het Binnenhof. Jeroen stond er. Bart. Barbarba. Carolina. Judith kwam even kijken, Margreet, Chris, Pieter. En ik stond er ook. Het was koud, maar het uitzicht was fenomenaal (bakstenen Binnenhof, straatverlichting, dreigende hoogbouw in de verte).
Ik bood aan een aanloop te nemen en sprongsgewijs de donkere kloof naar het naastgelegen gebouw te overbruggen, maar er werd lauw gereageerd. Trujillo bood wel vijftig Euro als ik rechtstreeks naar beneden sprong. 'Oké,' zei ik, 'vooraf betalen.' 'Nee, achteraf.' 'Dikke lul.' 'Ha, ha.'
We spiedden de diepte in om te zien of er nog ergens activistische studentenhaarden smeulden die we konden aanwakkeren - want inmiddels begrepen we dat die M.E.-ers er 's middags voor (tegen dus) wilde proteststudenten hadden gestaan. Er waren zelfs klappen gevallen. Terwijl binnen over een betere wereld werd gesproken, was die buiten bevochten - misschien kan het een niet zonder het ander.
'Verdomme,' zei C. toen ze op de linkerhoek van de balustrade een grote bewakingscamera ontdekte. Ze greep de kast met twee handen vast en draaide het oog van de camera van de straat (Hofweg) naar de maan. 'Zo,' zei ze toen, 'tot zover Den Haag. Terug naar de studio.'
We zaten al lang weer binnen en we waren die camera al helemaal vergeten toen Big Brother Himself zich twintig minuten later in de Torenkamer kwam melden. Met twee assistenten. Hij zei: 'Ik wil u allen er graag op wijzen dat onze camera's automatisch bewegen en dus niet handmatig bijgestuurd hoeven te worden.'
Zo zei hij het echt. Grappig.
We speculeerden wat hij zou zeggen als hij iemand op heterdaad zou betrappen bij het neersteken van een derde: 'Ik wil u er graag op wijzen dat ons bestek uitsluitend gebruikt dient te worden als hulpmiddel bij het verorberen van een maaltijd.'
De rest van de nacht zaten we rustig te praten in fauteuils. Het salontafeltje was ons kampvuur.
Mannen met staarten
Dankzij gewiekste gezinsplanning van onze respectievelijke ouders zijn Lau & ik al bevriend sinds we min een half jaar oud waren (- 1/2). Omdat onze aanstaande moeders op feestjes zo dicht tegen elkaar aan zaten, op van die overbekende jaren zeventig banken van bruin ribfluweel, dat hun bomberende buiken elkaar raakten, konden Lau & ik elkaar door huid en vruchtwater heen klopsignalen geven ('Versta je mij?' 'Jawel. Ik versta je luid en duidelijk.') – wij hebben er allebei nog scherpe herinneringen aan, aan dat kletsen via knokkels, het hoorde voor ons tot de lichtpuntjes in die maanden en maanden van betekenisloze duisternis.
Flitstip (I): lees meer over kerkers & klopsignalen in die prachtige brief van Rudy Kousbroek aan Gerard Reve (11/05/1985) die is opgenomen in het in 2009 nog herdrukte Einsteins poppenhuis, essays over filosofie (1990).
Flitstip (II): lees meer over/vanuit het baarmoederperspectief in Afth's Het Schervengericht uit 2007 (hoofdstuk: De eenzaamste twintig minuten uit de geschiedenis van de mensheid (p. 742-776), Lees daarna het hfdstk De methode-Charrière (p. 233 e.v.) en je zult het hele boek gaan lezen).
Of het door dat voorgeboortelijke contact tussen Lau & mij komt of door iets anders weet ik niet, maar we zijn als tieners en volwassenen steeds meer op elkaar gaan lijken. Vooral uiterlijk. Tegenwoordig zijn we allebei fervente staartdragers en iedere woensdagavond zoeken we elkaar op om voor- en nadelen van de verschillende shampoos, borstels en lotions te bespreken.
Zo ook eer,eergisteren.
Lau had een prachtige notenhouten borstel op de kop getikt (net geen woordspeling) die hem was aangeraden door een vriendinnetje van zijn dochter en die (de borstel) tijdens het kammen de hoofdhuid stimuleert waardoor natuurlijke oliën zich over de haren verspreiden en de geborstelde dos een mooie, volle uitstraling krijgt.
Dat lijkt mij nou typisch informatie om te delen met de volgers & bezoekers van een weblog.
Zelf had ik trouwens een nylon kapmantel bemachtigd - reuze handig omdat tijdens het borstelen dan niet al je losse haren op de badkamervloer vallen. Je schudt ze zo in het afvalbakske.
Nou, wat kan ik nog meer vertellen?
Toen Lau en ik lang genoeg over ons haar hadden geouwehoerd, gingen we naar buiten. Het regende. Over beijzelde straten (asfalt en klinkers leken bedekt met miljoenen glinsterende vissenschubben) glibberden we naar de stad om te gaan biljarten met onze vaste vriendenclub en de hele avond keihard te lachen en te praten over auto's en AC/DC en vrouwen en voetbal. Want we zijn natuurlijk wel mannen met staarten.
Flitstip (I): lees meer over kerkers & klopsignalen in die prachtige brief van Rudy Kousbroek aan Gerard Reve (11/05/1985) die is opgenomen in het in 2009 nog herdrukte Einsteins poppenhuis, essays over filosofie (1990).
Flitstip (II): lees meer over/vanuit het baarmoederperspectief in Afth's Het Schervengericht uit 2007 (hoofdstuk: De eenzaamste twintig minuten uit de geschiedenis van de mensheid (p. 742-776), Lees daarna het hfdstk De methode-Charrière (p. 233 e.v.) en je zult het hele boek gaan lezen).
Of het door dat voorgeboortelijke contact tussen Lau & mij komt of door iets anders weet ik niet, maar we zijn als tieners en volwassenen steeds meer op elkaar gaan lijken. Vooral uiterlijk. Tegenwoordig zijn we allebei fervente staartdragers en iedere woensdagavond zoeken we elkaar op om voor- en nadelen van de verschillende shampoos, borstels en lotions te bespreken.
Zo ook eer,eergisteren.
Lau had een prachtige notenhouten borstel op de kop getikt (net geen woordspeling) die hem was aangeraden door een vriendinnetje van zijn dochter en die (de borstel) tijdens het kammen de hoofdhuid stimuleert waardoor natuurlijke oliën zich over de haren verspreiden en de geborstelde dos een mooie, volle uitstraling krijgt.
Dat lijkt mij nou typisch informatie om te delen met de volgers & bezoekers van een weblog.
Zelf had ik trouwens een nylon kapmantel bemachtigd - reuze handig omdat tijdens het borstelen dan niet al je losse haren op de badkamervloer vallen. Je schudt ze zo in het afvalbakske.
Nou, wat kan ik nog meer vertellen?
Toen Lau en ik lang genoeg over ons haar hadden geouwehoerd, gingen we naar buiten. Het regende. Over beijzelde straten (asfalt en klinkers leken bedekt met miljoenen glinsterende vissenschubben) glibberden we naar de stad om te gaan biljarten met onze vaste vriendenclub en de hele avond keihard te lachen en te praten over auto's en AC/DC en vrouwen en voetbal. Want we zijn natuurlijk wel mannen met staarten.
'Jan Koen... wat ben je aan 't doen?'
'Jan Koen?'
'Nee.'
'Jan Koen?'
'...'
'Jan Koen?... doe es open... Wat ben je aan 't doen?'
'Aan 't werk.'
'Maar ik - '
'Oprotten!'
'Kom op!? Jan Koen... laat me effe binnen! Het is speciaal voor de lezers van Martijn Knol Punt Blogspot Punt Kom.'
'...'
'Laat nou even zien waar je mee bezig bent, dan maak ik een paar foto's. Hartstikke goed voor je naamsbekendheid.'
'...'
'Jan Koen?'
'Laat me met rust!'
'Maar hoe weten mijn lezers dan waar je mee bezig bent?'
'Laat ze maar op mijn site kijken.'
'Jan Koen Lomans Punt En EL?'
'Punt Kom.'
'Oké. Ik zet het erbij. Bedankt! Werkze!'
De Dom bijpunten
We vierden oudejaarsavond met en bij M. en S. Ze hadden een prachtig, Claesziaans stilleven gecomponeerd van kazen, kaarsen, wijn, olijven, rozen, rode bessen en boerenbrood.
Om twee minuten over twaalf haalde M. een grote kist tevoorschijn. Op het deksel stond met van die vette brandmerkletters MINISTERIE VAN DEFENSIE. De kist zat helemaal vol lawinepijlen.
Met allemaal een flinke bos van die pijlen onder de arm bestegen we de trap naar het dakterras waar M. de pijlen in een kaarsrechte baan begon af te vuren richting de toen nog 112,32 meter hoge Domtoren – zie foto (de rode vuurbol op de achtergrond is de tweede of derde uit een lange reeks voltreffers).
Nadat alle pijlen waren verschoten, en de Domtoren een metertje of drie was ingekort, stonden we nog een tijd te genieten van het Gesamtkunstwerk aan de hemel. Het was een beeldschoon gezicht die veelkleurige, transparante, steeds opbloeiende, steeds uitdovende gloed – net een juwelendoos die werd leeggestrooid. Ik was nog nooit op deze hoogte van jaar gewisseld en ik had me niet kunnen voorstellen dat de vuurpijlen je létterlijk om de oren zouden vliegen.
'Zou je ze uit de lucht kunnen grijpen,' zei ik.
'Ik wel,' zei S, 'let maar op.'
Ze trok een paar dikke, zwarte handschoenen aan en begon kalm en geconcentreerd naar de hemel te kijken totdat ze in een hink (plantenbak), stap (stoel), sprong (tafel), zweefduik deed wat ze had voorspeld: een overkomende vuurpijl in volle vlucht uit de lucht grijpen. Ze hield het vuurspuwende ding een eindje van zich af tot de vonkenstaart was uitgedoofd, daarna liet ze hem zien, de pijl. Het was een blue eagle.
In het zuiden werden nog vuurpijlen de lucht in gejaagd. Maar het werden er snel minder. En toen ze op waren, besloten we dat het te koud was om nog buiten te blijven. We gingen terug de warmte in. Koffie drinken, gehaktballetjes eten. Goede voornemens uitspreken. Lachen om de donderslagen die opklonken van onder de bruggen.
Voordat ik de deur naar het dakterras afsloot, keek ik over mijn schouder de nacht in. Vanuit de verte kwam een kleine, rode vuurbol aangedreven, gedragen door een witte parachute. Kalm, dapper, poëtisch – zo wordt 2011.
Gelukkig Nieuwjaar!
Magisch realisme
'Achteraf denken we dat er op zolder een heel vliegennest zat... en dat die vliegen wakker waren geworden doordat wij de hele week de kachel lekker hadden opgestookt. Ze zullen wel een tijd wild hebben rondgevlogen, die beesten, en toen ze uiteindelijk ergens een opening vonden zullen ze wel dood op de grond zijn gevallen zodra ze de vrieskou in vlogen. Zzz... pats - en dat dan tienduizend keer. Denk je ook niet?'
We stonden in De Poort. Er was alleen nog plek aan de bar. Noël vertelde dat hij met zijn gezin een week in een boerderij in Ruinen had gezeten. Samen met een bevriend gezin. Het was gezellig en sprookjesachtig geweest daar op het besneeuwde platteland.
Op de laatste avond, de avond voordat ze weer naar huis zouden gaan, las hij zijn kinderen een verhaaltje voor, Noël. Een verhaaltje voor het slapengaan. Van zolder klonk de hele tijd een onheilspellend gonzen. Of zoemen. Hij dacht dat het de boiler was en besteedde er verder geen aandacht aan. Hij sprak gewoon óver het zoemen heen.
'Slaap lekker,' zei hij toen het verhaaltje uit was. En hij liet zijn dochters alleen met het zoemen.
Hun eigen slaapkamer, die van Noël en zijn vrouw, lag beneden, op de begane grond. Toen hij de volgende ochtend de gordijnen openschoof, zag hij duizenden dode vliegen in de sneeuw liggen. Een fantastisch, macaber, dramatisch gezicht.
'Als op dat moment mijn telefoon over was gegaan, dan had ik zeker geweten dat er iemand was overleden.'
We stonden in De Poort. Er was alleen nog plek aan de bar. Noël vertelde dat hij met zijn gezin een week in een boerderij in Ruinen had gezeten. Samen met een bevriend gezin. Het was gezellig en sprookjesachtig geweest daar op het besneeuwde platteland.
Op de laatste avond, de avond voordat ze weer naar huis zouden gaan, las hij zijn kinderen een verhaaltje voor, Noël. Een verhaaltje voor het slapengaan. Van zolder klonk de hele tijd een onheilspellend gonzen. Of zoemen. Hij dacht dat het de boiler was en besteedde er verder geen aandacht aan. Hij sprak gewoon óver het zoemen heen.
'Slaap lekker,' zei hij toen het verhaaltje uit was. En hij liet zijn dochters alleen met het zoemen.
Hun eigen slaapkamer, die van Noël en zijn vrouw, lag beneden, op de begane grond. Toen hij de volgende ochtend de gordijnen openschoof, zag hij duizenden dode vliegen in de sneeuw liggen. Een fantastisch, macaber, dramatisch gezicht.
'Als op dat moment mijn telefoon over was gegaan, dan had ik zeker geweten dat er iemand was overleden.'