In de coupés rook het naar gefrituurde snacks en klonk gebabbel. Op het balkon was het rustig. Er stond een grote herenfiets tegen de deur. De eigenaar, een jongen van een jaar of zestien, zeventien, zat op een klapstoel naar het schermpje van zijn telefoon te kijken.
Ik ging ook zitten, staarde uit het raam en dacht terug aan een mooi, persoonlijk verhaal over zielsverwantschap dat Christine Otten had verteld tijdens de Armada-presentatie. Na een tijdje drong het tot me door dat de krantentassen achterop de fiets op het balkon helemaal bol stonden.
'Als je een deel van de route per trein moet afleggen, zul je wel een heel grote krantenwijk hebben,' zei ik tegen de jongen.
Hij schoot in de lach: 'Nee man, die fiets heb ik gejat, ik heb nog geen tijd gehad om die kranten weg te flikkeren.'
'Aha.'
Het was nog een minuut of twintig tot Utrecht. Ik had veel zin om een krant te lezen, maar werd ik dan niet medeplichtig aan diefstal? En maakte ik van de jongen op die manier niet ook een heler in plaats van alleen een dief?
'Mag ik misschien een krant van je lenen?,' zei ik met de laffe sluwheid van een strafpleiter.
'Lenen? Echt niet.'
Hij kwam overeind en trok met moeite een NRC uit één van de overvolle fietstassen. Eindeloos speurden zijn ogen over de voorpagina. 'Ze zijn twee euro,' zei hij uiteindelijk.
'Je krijgt er één.'
'Oké.'
Ik verdween in de krant, de jongen in zijn mobiele scherm. Af en toe wierp hij een blik op de fiets. Het leek langzaam tot hem door te dringen dat hij eigenlijk een dubbele slag had geslagen. Bij het wisselen van katern zag ik hem met een sensationalistische glans in zijn ogen naar de fietstassen staren.
'Hoeveel kranten zullen er wel niet inzitten?' zei hij. 'Honderd? Tweehonderd?'
'Ik heb geen idee. Maar het zijn er vast genoeg om een middelgrote gevangenispopulatie van nieuws te voorzien.'