'In het titelopstel [van
L'Ère du soupçon, MK]
stelt Sarraute vast dat er tussen schrijver en lezer een alleszins gerechtvaardigd wantrou-wen is ontstaan. Zolang het romanpersonage als ‘levend’ mens geloof-waardig was, bood het een solide basis van vertrouwen. Nu de lezer, wijzer geworden door de lectuur van Proust, Joyce en Kafka en meer nog misschien door de schade en schande van eigen ervaringen (waarvoor Sarraute Stalingrad en concentratiekampen als extreme voorbeelden noemt), de fantasieprodukten van schrijvers is gaan wantrouwen, en de schrijver argwaan tegen de lezer koestert vanwege diens gemakzuchtige neiging om in het leven zowel als in de literatuur ingewikkelde patronen snel te herleiden tot bekende, welomlijnde figuren (karakters, typen), wantrouwen lezer en schrijver niet alleen beide het romanpersonage maar bovendien ook elkaar in dat personage.'Jacq Firmin Vogelaar over Nathalie Sarraute in
Terugschrijven (De Bezige Bij, Amsterdam (1987; p.264)).
Voorplat: Gallimard.