‘Wat nieuw voor ons was, was dat de stemmen in de film
praatten, schreeuwden, fluisterden en lachten zoals de menselijke stem in het
echt ook klinkt. De stemmen toeterden niet, ze waren niet te zwak, ze klonken
niet als een echo uit een grot, en ook niet alsof ze uit een zinken gieter of
antieke grammofoonspeler kwamen. Als er op het doek een krant werd verkreukeld,
klonk dat niet als een theatraal gedonder. Voetstappen op een tapijt of op een
gazon klonken niet als het vreemde geluid van een molenvloer… Een kwestie van
apparatuur, superieure techniek, zal men zeggen, die niets te maken heeft met
begaafdheid. Misschien is dat zo, maar wat is het aangenaam als iets goed is
uitgevoerd…’ Colette, De eerste keer dat
ik mijn hoed verloor (2017;p.258/259)*.
Boudewijn Koole’s Verdwijnen
– ik was er niet weg van.
Kôji Fukada’s Harmonium
– een Aziatische Haneke zonder koolzuur of cafeïne.
Jim Jarmusch’ Paterson
– mijmeringen van een zijige buschauffeur; als kijker leef je alleen op wanneer
je DWF’s Infinite Jest in de
boekenkast van de amateurdichter ziet staan dan wel Consider the Lobster op diens schrijftafel ziet liggen.
Na een reeks cinematografische teleurstellingen overwoog ik me voortaan tevreden te stellen met de secundaire kenmerken van het filmhuis, zoals Colette deed, in het fragment hierboven, nadat ze in een New Yorkse bioscoop een flauwe gangsterfilm had gezien. Hoe effectief is de
klimaats-beheersings-installatie? Hoe zacht zijn de klapstoelen?
Maar toen zag ik Voir du Pays van Delphine en Muriel Coulin.
Een eenheid Franse militairen landt, op weg van Kabul
(Afghanistan) naar Parijs, in Cyprus om zich, onder leiding van
defensiepsychologen, in een paar dagen voor te bereiden op een terugkeer naar
de burgermaatschappij. Uit gesprekken, fysieke confrontaties en virtual reality sessies blijkt dat geen van de soldaten (m/v) zonder geestelijke littekens uit het oorlogsgebied is teruggekeerd. Zoals één van de soldaten tijdens een dorpsfeest tegen een
Cyprioot zegt: ‘Wij hebben de oorlog gezien. Wij zijn anders.’
‘Onze eigen’ Leni Riefenstahl Paul Verhoeven maakte,
in opdracht van defensie, ooit een reclamefilm voor Het Korps Mariniers.
De zussen Coulin zijn er, geloof ik, eerder op uit militaire carrières te
ontmoedigen. ‘Wat doe ik in godsnaam in Afghanistan?’, denkt protagoniste Aurore als ze in besneeuwd berggebied onder vuur wordt genomen door de
Taliban. Aan het einde van Voir du Pays
besluit ze het leger te verlaten. Het is geen toeval dat Aurore in een
vliegtuigscène aan het begin van de film, terwijl de andere soldaten hun slaapmaskers nog ophebben, als eerste haar ogen opslaat en naar buiten kijkt.
Uitgangspunt en situering zijn het fort van de film. Camerawerk
en montage zijn prima. Acteerwerk en regie meer dan passabel. Het scenario en
de dialogen zijn helaas minder dan matig: te expliciet en een tikje te goedkoop
voor het precaire thema.
Net als Eye in the Sky
(2015) - waarin kolonel Powell (Helen Mirren) vanuit het comfortabele
westen beslist tot een drone aanval ergens in arm en stoffig Kenia - slaagt Voir du Pays er in om geopolitiek
(oorlog, fundamentalisme, vluchtelingenstromen) te verbinden met de psychologie
van het individu.
Nu kijk ik uit naar films over operaties als Enduring Freedom verteld vanuit het
perspectief van Afghaanse burgers.
Eindoordeel Voir du
Pays: relevante film, drie vanuit Afghanistan meegesmokkelde streepslangen
(3/5).
Noot
* De eerste keer dat ik mijn hoed verloor, Zelfportret in verhalen van Sidonie-Gabrielle Colette (1873-1954) is
verschenen bij: Singel Uitgeverijen/De Arbeiderspers. Vertaling: Kiki Coumans. In de bundel staan ook stukken die Colette wijdde aan De Grote Oorlog. Over de Tweede Wereldoorlog schrijft ze: 'Ik had mijn nederige plaats tussen degenen die niets anders konden doen dan wachten.' (p. 308).