We zaten in Café Springhaver. Buiten haastten mannen en vrouwen zich door het grauwe daglicht. Ik staarde naar mijn glas verse muntthee. Net een kamerplant in een aquarium. Lente op sterk water. Ik dacht aan wiegend zeewier, aan zand, zee, zon en zomer – de aanvechting om op te staan om elders sprookjes te gaan vertellen was bijna onbedwingbaar. Aan de lichte, quasi terloopse toon waarop Tom mijn naam zei, voelde ik dat er iets ging komen dat hem al heel lang bezighield. (Dus: ‘Tyn?’).
‘Yo?’
‘Weet je wat wij ons afvroegen?’
‘Niet als je het me niet vertelt.’
‘Hè?’
‘En wie bedoel je met ‘wij’? Ben je godverdomme de Koninklijke Tom Tom geworden?’
‘…’
‘…’
‘Ik had ’t er laatst over met Teun en Marleen… over X… het viel ons gewoon op dat… nou ja, kom op: zij is véél knapper dan jij, ze is slimmer, ze verdient waarschijnlijk meer, ze is véél aardiger... oorspronkelijker… moediger… Als jullie ergens binnenkomen, kijkt iedereen meteen naar haar, niet naar jou. Geef toe.’
‘Wat is je vraag?’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Wat?’
‘Waarom is ze met jou? Waarom met jóu?’
‘…’
‘Hoe doe je dat?’
‘Gewoon.’
‘Kom op. Je hebt er zelf ook weleens over nagedacht? Toch?’
‘Jawel.’
‘Hoe verklaar je het zelf dan?’
‘…’
‘Kom op. Wat is je geheim?’
‘Zal ik ’t zeggen?’
‘?’
‘Het is m’n gevoel voor humor.’
Hij schoot in de lach.
Meer geheimen: JANUARI WINTERNACHTEN DEN HAAG.