Martine Folkersma in Ging het mis?, opgenomen in Hermans honderd (2021;p.269), Onder redactie van Jan Wim Derks en René Hesselink
In dezelfde publicatie een interview, Voor mij bleef hij meneer Hermans, afgenomen door Hans Renders en Jeroen Vullings, met Jan Cremer:
‘Van Freddy De Vree hoorde
ik dat de Franse regering of een culturele instelling daar op een gegeven
moment overwoog Hermans een prijs te geven; ze waren op de hoogte geraakt van
Hermans’ aanwezigheid op Franse bodem en van zijn beroemdheid in Nederland.
Meer wisten ze niet, dus belden ze het Institut Néerlandais in Parijs, waar op
dat moment Nooteboom gratis logeerde. Hij kreeg de taak toebedeeld om uit te
leggen wie Hermans was. Dat werd een heel negatief portret. Geef hem vooral
geen prijs, want hij heeft een historie van prijzen weigeren, die Hermans. Hem
een prijs geven bezorgt Frankrijk een slechte naam. En wie denk jij dat twee
jaar later die prijs krijgt?’ Daverend gelach. ‘Ik viel bijna van mijn stoel af
toen Hermans overleden was en juist Nooteboom de afscheidstoespraak hield. Wat
een hondsbrutale gozer, man.’ (Ibid.;p.227)
Hermans honderd bevat, onder veel meer, ook bijdragen van Elsbeth Etty (over Hermans de criticus), Stephan Enter (over de verfilming van Nooit meer slapen), Marc van Zoggel (over Ik heb altijd gelijk en de voetbalpool) en Peter Kegel (over Uit talloos veel miljoenen).
De zwakste tekst in deze gedenkbundel is Honderd jaar Willem Frederik Hermans over honderd jaar waarin ‘hoogleraar Geschiedenis en Theorie van de Biografie aan de Rijksuniversiteit Groningen’ Hans Renders – ik kende hem vooral van zijn tuttige, ‘enthousiasmerende’ biografie besprekingen in het Radio 1 programma Met het oog op morgen, die hij gelukkig niet vaker dan één zondagavond per maand mag afsteken – zich aan een satirisch bedoelde - wellicht op Hermans' dystopische kortverhaal De laatste roker geïnspireerde -, maar in feite reactionaire en kinderachtige poging tot fictie waagt.
Een kleinigheid nog: in de minibiografieën waarmee de bundel besluit, wordt Stephan Enter mijn geboortejaar toegedicht; nou is hij wel jong, maar zó jong… Ik weet 't: schrijvers zijn tovenaars. En zestig is het nieuwe vijftig. Toch moet iemand maar eens een scriptie wijden aan het verband tussen Enters fluïde geboortejaar en het grote thema van de vergankelijkheid...
Hermans’ hegemonie is voorbij – ook daardoor is het bepaald geen straf weer eens wat van en over hem te lezen.