‘Op mijn vijftiende keerde ik me voor altijd af van de Kerk, niet omdat ik niet in God geloofde – dat kwam later – maar door het machismo dat inherent is aan elke religieuze organisatie. Ik kan geen deel uitmaken van een instituut dat me ziet als een tweederangspersoon en dat wordt geleid door gezaghebbers, altijd mannen, die met dogmatische dwang hun regels opleggen en zelf onschendbaarheid genieten.’
Isabel Allende, Wat wij willen (2021;p.28). Vertaald uit het Spaans [Mujeres del alma mía (2020)] door Rikkie Degenaar.
Zonder de bestsellers/verkoopsuccessen van Isabel Allende en Elena Ferrante had mijn uitgever het zich vermoedelijk niet kunnen veroorloven om mijn onverkoopbare teksten te laten drukken. Van Ferrante heb ik bijna alles gelezen, aan Allende was ik nog nooit toegekomen. Wat wij willen werd de eerste kennismaking. Zelf noemt de auteur het boek ‘een informeel praatje’ (p.154). Ze vertelt over haar leven en werk en gaat daarbij in op emancipatie, armoede en kansen(on)gelijkheid; haar relaas lijkt aanvankelijk wat stichtelijk en vrijblijvend - tot Allende een fundación blijkt te hebben opgericht waarmee ze achtergestelde vrouwen helpt hún daden bij háár woorden te voegen.
Jonge vrouwen uit Holland zullen dit milde, sympathieke boek misschien
afdoen als ‘boomerfeminisme’, maar ik vrees dat veel van Allende’s
generatiegenoten (V/M) haar nog best radicaal vinden. Zelf heb ik in ieder geval met plezier
naar de auteur geluisterd.
Dank u wel, mevrouw Allende!