‘Ik moet zeggen dat de reactie van The New York Times me tegenviel. Ik denk omdat ik ermee opgegroeid ben en van de krant hield, er elke ochtend naar uitkeek bij mijn ontbijt, trots op hun rationele, humane lef.
Maar goed, de Times was fel tegen mij gekant, overtuigd van de gedachte dat ik mijn dochter had misbruikt. Het was tot daaraan toe dat er af en toe acteurtjes of actricetjes opstonden en rondblaatten dat ze spijt hadden dat ze met mij gewerkt hadden, maar de Times, met serieuze mannen en vrouwen die zich wat mij betreft altijd aan de goede kant van de zaak bevonden, verraste me zeer. Toch publiceerden ze achter elkaar artikelen die impliceerden dat ik iets slechts had gedaan, telkens herhalend dat ik beschuldigd werd van het aanranden van mijn dochter en soms toevoegend dat ik ontkende of zelfs dat ik nooit vervolgd was. Wat ze nooit vermeldden, terwijl ze het wisten, was dat ik uitgebreid was doorgelicht en door beide afzonderlijke, diepgaande onderzoeken volledig gezuiverd was van verdenking. En zo bleef alleen de beschuldiging in het nieuws rondzwemmen alsof mijn onschuld nooit was bewezen, wat wel zo was. Ik bedoel, wat zeg je – ontkent hij? Al Capone ontkende ook. En de beklaagden in Neurenberg. Als ik dat had gedaan, zou ik het ook ontkennen. En nogmaals, ze wisten dat zeer serieuze onderzoeken hadden uitgewezen dat er nooit misbruik had plaatsgevonden. De Times had me jaren geleden ruimte gegeven om te reageren, maar sindsdien hadden er nog talloze aanvallen plaatsgevonden, en daar ze een recenter stuk waarin Bret Stephens het voor me opnam weigerden, was er geen enkele interesse in het plaatsen van artikelen die voor mij pleitten. Maar terug naar de vraag: waarom waren er zoveel mensen in de media en in mijn vakgebied zo bereid, zo eropuit mij te schaden? Ik kan alleen maar bedenken dat ik door de jaren heen meer mensen tegen de haren in heb gestreken dan ik me gerealiseerd heb en dat dit de opgekropte woede of ergernis was. Waarom zou je me anders niet het voordeel van de twijfel geven over een hoogst dubieuze beschuldiging die alle verstand te boven gaat? Ik kon er niet de vinger op leggen hoe ik al dat kwade bloed had gezet, maar een hond ziet natuurlijk ook zijn eigen staart niet.’
Woody Allen, À propos (2020;.p340/341), vertaald uit het Engels door een collectief.
Over het bedenken en schieten van zijn films heeft Woody
Allen weinig interessants te melden in deze memoires, wel vertelt hij
onderhoudend over zijn liefdesleven en zijn loopbaan in het entertainment en
maakt hij aannemelijk dat het leven in een metropool als New York vooral zo
aantrekkelijk is dankzij de ruime en permanente beschikbaarheid van voedsel.
À propos is geen literaire tekst en Allen spreekt in dit boek met een wat geforceerd toffe stem, toch heb ik zeker twee, drie keer hardop moeten lachen om het relaas. Mijn kinderhand is snel gevuld.
Goed trouwens dat Uitgeverij Prometheus een Nederlandse vertaling heeft