Reeds klonk er gekraak, gekrijs en geschreeuw op

Onder de bok schoof ze met haar voet stukje bij beetje de bijlsteel naar voren. Dat glanzende, taaie essenhout, precies voor de hand geslepen. Je zal nog geen kruisje kunnen slaan. Het spijt me dat je je niet eens zal kunnen kruisen. Ik zal je ombrengen en daarna voor je bidden.

Ze wist hoe ze de Duitser ging doden, ze herinnerde zich het dorp in de blakende zon, de dronken Zuzák, alias het Kanon, en zijn wilde Josefine. Juist die middag kwam die naar buiten en riep: ‘Wat heb je nu weer gejat? Jezusmina! Vuile klootzak!’ Ze rende hem achterna en sloeg hem met de vuist tegen de grond; de boeren en knechten voor de herberg gierden van het lachen, het was een wonder dat ze niet over de grond rolden, het dorp had gratis circusvoorstelling.

Iemand riep: ‘Zuzáks vrouw heeft een bijl!’

Ze zwiepte met haar krachtige blote arm de bijl in de lucht, het scheen Krista dat de zwaai van het metalen blad bevroor, maar reeds klonk er gekraak, gekrijs en geschreeuw op.
Hij reutelde en kroop op zijn buik over de grond. Zij beukte nog een keer op hem in met de botte kant. Als met een hamer.
Zijn hoofd zakte opeens ongelooflijk diep omlaag. Hij rolde om, hij probeerde nog op te staan.
Ze sloeg een kruisje, hakte voor de derde maal, en dit maal het hardst op hem in.

Toen trokken ze haar armen naar achteren.

Het Moravische platteland was sinds onheuglijke tijden niet alleen vroom, nijver en schraperig, sinds mensenheugenis was het ook bokkengeil, plat en barbaars.

Ik wil hem geen pijn doen, ik wil hem alleen doden. Ik zal mijn uiterste best doen dat het me in een klap lukt. Zo doodden ze ook altijd hun beesten. Onverhoeds.


Uit: Koets naar Wenen (Kočár do Vídně (tien minuten gezocht naar al die accentkriebeltjes - en niet voor niets: de Tjechische titel is nu net een pakje vol strikken), vertaald uit het Tjechisch door Herbert van Lynden, Uitgeverij Wereldbibliotheek (2011;p.47/48)).

In Koets naar Wenen wordt het verschil tussen ‘goed’ en ‘fout’ radicaal genuanceerd. De novelle speelt in de laatste uren van de Tweede Wereldoorlog, terwijl Tsjecho-Slowakije wordt bevrijd heeft een boerin, Krista, opdracht gekregen om met paard en wagen twee Duitse soldaten naar het zuiden te rijden, naar Oostenrijk. Het boekje is ook een schoolvoorbeeld van economische plotopbouw en -afwikkeling trouwens - en van economisch schrijven in het algemeen. Het leest bijna als een snelcursus romanschrijven.