De vleugels waren op zo'n soixante-neuf-achtige manier tegen elkaar geschoven. Lestari droeg een rode jurk, de rode das van Gwylim was daar een echo van. Gastvrouw Maartje van Weegen droeg een rood pakje met een rood, opstaand kraagje (terwijl ik dacht dat zij zo Van Oranje hield). Een mevrouw voor mij droeg een rood ribjasje. De honderden stoeltjes in de zaal hadden rode bekleding.
In de pauze snakte ik naar cassis.
Na de gong een plechtige Franz Liszt door een plechtige Reinbert de Klavierleeuw. En natuurlijk Simone Lamsma - haar armen net zo slank als haar strijkstok - die, op piano begeleid door Robert Kulek, een sonate van Richard Strauss speelde. Dat was, voor wat mijn mening waard is, inderdaad zo subliem als Jaap van Zweden had voorspeld.
Ook leuk: Lamsma heten en blonde krullen dragen.
En kijk wat muziek kan doen: Maartje van Weegen leek me altijd het typische voorbeeld van een kille, macht-, glamour- en statusbeluste cultuurparasiet, een al dan niet noodzakelijk kwaad, dat je hoe dan ook zoveel mogelijk mijdt, maar terwijl ze toekeek hoe Sylvia Toth een prijs uitreikte aan Jaap van Zweden, vond ik haar plotseling meisjesachtig en interessant en ik betrapte me op de respectievelijke gedachten dat ze zich toch wel uitstekend had voorbereid op deze middag, ze presenteerde uit het hoofd, dat het rode pakje haar erg goed stond en dat ik - hoewel het me een raadsel blijft waarom ze haar haar laat knippen door de schaar van een mannenkapper - au fond toch liever een avond zou dineren met die gevaarlijke Maartje dan met de veel lievere Toth.
Van dat dinertje maakte ik me, by the way, een veel onschuldiger voorstelling dan je op grond van de metafoor in de openingsregel misschien zou denken.