Collectief geheugen, cultureel archief

In zijn boekje over de bliksemopmars van Emmanuel Macron, Macron en de nieuwe Franse revolutie (2017), schrijft historicus Niek Pas:

‘Hij wil een eigentijdse vorm van ‘autorité démocratique’ belichamen, zoals hij in verschillende interviews vanaf 2015 heeft aangegeven. In zijn ogen kenmerkt de Franse democratie zich door een existentieel gemis. De koning eindigde in 1793 op het schavot, maar de figuur van le roi is nooit verdwenen uit het collectieve geheugen en de politieke cultuur. Deze fundamentele leegte is vervolgens hooguit tijdelijk ingevuld, door sterke leiders als Napoleon en De Gaulle. Macrons directe voorganger is niet in staat gebleken deze leemte te vullen, noch lijfelijk, noch symbolisch. Zoals Hollande niet geloofde in een ‘président jupitérien’, ziet Macron niets in weer zo’n ‘normaal’ presidentschap. In zijn ogen is dit een verheven functie waarin symbolen een belangrijke rol spelen, waarbij een langetermijnvisie is vereist, ontwikkeld vanuit een krachtig historisch besef.’ (2017;p.127/128).

Over doorwerking van het verleden in het collectief bewustzijn, maar dan in minder ambivalent opzicht, schrijft Gloria Wekker in Witte onschuld (2017). Zij verruimt Edward Said’s begrip ‘cultureel archief’ om te laten zien dat aannames, associaties en gebruiken uit het (koloniale) verleden van Nederland doorwerken in onze tijd. Zwarte Piet wist zich dit jaar opnieuw te prolongeren als hardnekkig voorbeeld van een schandelijk, schadelijk cultureel erfstuk.

Wekker schrijft: ‘Het verzet tegen Zwarte Piet is een steeds gevoeliger liggend gebaar geworden, een gebaar dat steeds negatievere gevoelens – onverholen woede, agressiviteit, dreigementen, neerbuigendheid, ontwijking en loochening – opwekt in een samenleving die erin is geslaagd zichzelf ervan te overtuigen dat bijna vierhonderd jaar van kolonialisme op wonderbaarlijke wijze geen sporen van racisme hebben achtergelaten, noch in de cultuur, geschiedenis, taal, en representaties van het zelf en de ander, noch in instituties. ‘We zijn een klein, onschuldig land; we zijn inherent antiracistisch; bovendien hebben we geen kwade bedoelingen’, is de korte versie van dit witte gevoel over het zelf. Dat deze verdedigingsmechanismen de afgelopen jaren steeds sterker zijn geworden, in de pas lopend met de toenemende protesten, duidt op het belang van het behoud van dit ideale zelfbeeld als diepgaand tolerant, ethisch verheven en gerechtvaardigd, kleurenblind en antiracistisch, schijnbaar tegen welke prijs dan ook. Uiteindelijk is het behoud van dat kostbare, onschuldige gevoel over het zelf, de meest onderdrukte, maar ook de meest actieve reden voor de hevigheid van het debat. Het ter discussie stellen van deze gekoesterde kern van het Nederlandse gevoel over het zelf wordt niet alleen als een rechtstreekse aanval gezien, maar betekent ook dat de niet-gelovige, de antiracistische spelbreker, zichzelf boven ‘ons’ plaatst, wat op zichzelf in tegenspraak is met een ander element in het Nederlandse gevoel over het zelf: ‘gelijke monniken, gelijke kappen’, wat verwijst naar het diepgevoelde egalitaire element in de Nederlandse zelfrepresentatie. Kritische zelfreflectie is bovendien, en op ironische wijze, een zeldzaam goed in een cultuur die zichzelf graag neerzet als ‘niets bijzonders’, ‘volstrekt normaal’ (Ramdas 1998), zonder specifieke kenmerken, en zich geenszins bewust van haar doordrongenheid van diepgaande racialiseringen. Het punt van het niet-weten, raciale onwetendheid en onschuld, is echter reeds lang gepasseerd. (WO; p. 233)

Het boek van Wekker bracht mij geen grote, nieuwe inzichten. Ik onderschreef haar premissen al voordat ik aan Witte onschuld begon - witte mannen hebben het makkelijker dan iedereen die dat niet is, onder veel witte Nederlanders leven negatieve vooroordelen over mensen van kleur.

Wekkers betoog is doorleefd. Ze legt ook overtuigend uit waarom je over minderheden en racisme niet, of niet altijd, op een positivistische manier kunt schrijven en dat het soms nuttig en eerlijk is om als wetenschapper je eigen maatschappelijke positie in je onderzoek te betrekken. De passages waarin Wekker verhaalt over haar eigen ervaringen met racisme – als meisje, als ambtenaar, als hoogleraar – vind ik de sterkste van het boek.

Ondanks mijn sympathie voor Wekkers project heb ik Witte onschuld niet met onversneden plezier gelezen; de schrijfster formuleert vaak zo omslachtig dat haar boek eerder leest als een ambtelijke dan als een academische, laat staan literaire, tekst. De ongenadige frequentie waarmee ze het modewoord ‘omarmen’ gebruikt maakte me bijkans hysterisch en de veelgebezigde term ‘verdonkeremanen’ – dat ‘donker’ aan ‘slecht’ koppelt – had, ik maak geen grapje, terughoudender, zorgvuldiger, bewuster gebruikt mogen worden*.

Het schokkende aan Witte onschuld is natuurlijk vooral dat het in 2017 onder veel Nederlandse kerstbomen nog zo acuut op z’n plek zou zijn.

De boeken van Niek Pas en Gloria Wekker beschikken over een genereus notenapparaat en bibliografie. Witte onschuld maakte me nieuwsgierig naar Audre Lorde’s Sister Outsider (1984) en aan Macron etc. hield ik een fijne documentaire over: Pierre Hurel’s La stratégie du météore (2016).

Emmanuel Macron was wat mij betreft trouwens verantwoordelijk voor de mooiste televisie van 2017: het debat, tijdens La présidentielle 2017,  met, of tegen, Marine Le Pen. De uitzending voorzag in de kinderlijke behoefte aan een wereld waarin goed en kwaad zijn gesitueerd op makkelijk van elkaar te onderscheiden polen.

Noot
 *Ik las Witte onschuld (2017) in de Nederlandse vertaling van Menno Grootveld; ik ga er echter vanuit dat Gloria Wekker, die haar vertaler in haar dankwoord… bedankt, de Nederlandse versie van haar White Innocence (2016) minstens heeft doorgelezen.