Aan de oever van de Singel staan esdoorns, platanen, eiken, een vlier. Alle bomen en struiken zijn me even lief. Maar voor de lindeboom aan het water recht tegenover mijn raam heb ik een zwak. Ik geloof zelfs dat ik verliefd op haar ben. En dat het wederzijds is – als ik naar haar kijk, dan kijkt zij naar mij. Sinds een paar weken draagt ze een lichtgeel, doorschijnend gewaad over haar groene jurk. Ze staan haar prachtig, jurk en bloei-jurk. Mijn ramen staan de hele dag open – ik laat me bedwelmen door de zoete bloesemgeur die over het water aan komt drijven.
Vragen uit het publiek
‘Ja, ben ik? O. Nou. Wat ik mij afvroeg terwijl u uw overigens schitterende en voor mij zéér herkenbare tekst voorlas: houdt u nu van lindes, van de lindeboom in het algemeen zeg maar, of van die ene linde tegenover uw werkkamer? Want een linde is een linde zou ik zeggen en misschien heeft u alleen maar een zwak voor die ene linde omdat die nu toevallig aan de oever tegenover uw werkkamer groeit?’
‘Nee. Ik houd van alle bomen, ook van alle lindebomen, maar ik ben verliefd op dat ene exemplaar tegenover mijn werkkamer. Mensen zijn niet inwisselbaar, dieren zijn niet inwisselbaar. En bomen ook niet.’
‘Dat is een tamelijk romantische opvatting.’
‘Is dat een vraag of een verwijt?’
‘Nou, geen van beide. Maar ik kan het toch niet helemaal volgen. In uw vorige roman spelen lindebomen ook een grote rol, met name in de hoofdstukken die in het verleden zijn gesitueerd, dus ik heb echt zoiets van: hij heeft gewoon iets met lindebomen. Kunt u uw visie misschien adstrueren met één van die vele verhelderende Nabokov citaten op het rondstrooien waarvan u het patent lijkt te hebben?’
‘Zeker. In The gift schrijft Nabokov prachtig over lindebomen. Maar laat ik heel direct reageren op uw opmerking en kiezen voor een stuk uit Wanhoop/Despair. Bent u er klaar voor?’
‘Ik ben één en al oor. En velen met mij, denk ik.’
‘Goed, Nabokov, Wanhoop:
‘Elk gezicht is uniek,’ verkondigde Ardalion.
‘Nou, ja, ach – uniek!... Gaat dat niet wat ver? Er zijn toch bepaalde categorieën van gezichten; laten we zeggen de dierlijke categorieën. Er zijn mensen die op apen lijken; mensen die op ratten of varkens lijken. En dan heb je ook nog de gelijkenis met beroemdheden – de Napoleons, de koningin Victoria’s, en mensen hebben mij wel eens verteld dat ik op Amundsen leek. Ik heb heel vaak neuzen à la Tolstoi gezien. En het type gezicht dat aan bepaalde schilderijen doet denken. Gezichten als op iconen, madonna’s! En er is toch een soort overeenkomst die te herleiden is tot een bepaalde levenswijze of een beroep?...’
‘Straks zeg je nog dat alle Chinezen op elkaar lijken. Je vergeet, m’n beste, dat een kunstenaar allereerst oog heeft voor verschillen. De banale geest, die ziet overal gelijkenis.’ Einde citaat.’
‘Schitterend, dank u wel. Nu begrijp ik precies wat u bedoelt.'
Colofon
Het citaat komt uit Vladimir Nabokov’s Wanhoop (vertaling Anneke Brassinga), De Bezige Bij (1991). Kees Verheul haalt in een blurb over die Nederlandse Wanhoop een regel van Osip Mandelsjtam aan: ‘Vergelijk niet; een levend mens is onvergelijkelijk.’ Verander ‘mens’ in iets als ‘levende materie’ en je hebt mijn stem.