‘Ik had met mijn grote broer gekeken hoe de Twin Towers in brand vlogen, hoe ze implodeerden en toen instortten, mijn broer verdronk zijn verdriet met een fles whisky voor de tv en hij huilde, hij huilde, hij zei, dat weet ik nog: Nu gaan ze ons godverdomme allemaal om zeep helpen, dat is wat hij zei: Ze gaan ons allemaal om zeep helpen, dit is het begin van de oorlog, ik waarschuw je bereid je maar voor, want reken maar, jawel, reken maar we gaan eraan, met z’n allen, hij waarschuwde: De volgende bom die ze ergens gaan gooien, die krijgen wij op onze kop, wij Fransen, en dan zijn we er allemaal geweest, reken maar, kan niet missen. Heel lang heb ik gedacht dat mijn vader die zinnen had uitgesproken, maar nu weet ik het weer: hij was het niet, het was mijn broer. Ik was toen negen en ik huilde ook, zoals een kind huilt dat zijn gezinsleden ziet huilen, zonder het echt te begrijpen, ik huilde misschien juist vanwege dat onbegrip, vanwege die leegte, omdat ik al bang was voor de dood en omdat ik te jong was om te beseffen dat de woorden van mijn broer enkel en alleen het gevolg waren van zijn gewelddadige, paranoïde neigingen, de taal van een man die ik een paar jaar erna zou leren haten.’
Édouard Louis, Ze hebben mijn vader vermoord (2018 [2018];p.45-46). Vertaald uit het Frans door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre.