‘Het Zeegevoel van jaren geleden, toen de Zomer eindeloos duurde en eerder een geologisch tijdperk leek dan een seizoen. De Zomer die je meer vormde dan de winter, het nietsdoen dat belangrijker was dan school. (…) Het paradigma van het winterse bestaan dat in zijn tegendeel verkeerde: weg met de kleren, vier maanden in zwembroek, zonder schoenen, zonder je te wassen, want daar had je de zee voor, niets wordt echt droog, alles gaat klam en zilt ruiken, je krijgt het zand dat aan je hielen kleeft of in je kruis achterblijft, tussen je zwembroek en je dijen, onmogelijk weg… Elke tijdsindeling wordt afgeschaft: eten wanneer je wilt, het ’s nachts laat maken, om één uur ’s middags wakker worden, als er een goede zeilwind opsteekt, alles is facultatief, eind september was ik vergeten hoe mijn naam wordt geschreven. Op het strand aten we rijstkroketten en thuis gerookte mozzarella, omeletten met courgettes en geplette tomaten, klonterige spaghetti die tot vier uur ’s middags onder een bord op me stond te wachten, rijstsalade, met rijst gevulde en in de oven gegrilde tomaten, gevulde courgettes, ovenschotels van aubergines.’
Francesco Pecoraro, Het leven in tijden van vrede (2017; p.82/83)/La vita in tempo di pace (2013), Nederlandse vertaling Els van der Pluijm en Hilda Schraa.