Motorkap

Jan Willem had haar niet zien aankomen. Of in ieder geval veel te laat. Bovendien had de kou zijn remweg verlengd. Hij was onder het viaduct bij het Rietveld Schröderhuis doorgereden en toen hij het University College passeerde, zag hij plotseling een jong meisje, mobiele telefoon aan haar oor, het lange haar wapperend om haar hoofd, op hem af komen snellen. Hij trapte op de rem, maar het voorwiel van de fiets van het meisje had zijn bumper al geraakt. De studente kwam, al bellend, los van haar zadel, vloog over haar fietsstuur en landde, terwijl haar fiets op straat kletterde, op JW’s motorkap. Terwijl Jan Willem diep ademhaalde en, verlamd van schrik, wachtte tot hij weer kon bewegen, zag hij dat het meisje gewoon doorbelde. Hij stapte uit en voor hij kon vragen hoe het met haar ging, hoorde hij haar nog zeggen: ‘Hé, maar ik ben net geschept door een auto, dus als je het goed vindt, bel ik je straks nog even terug. Over een minuut of tien? Ben je er dan nog? Leuk! Gezellig! Doehoeg!’