Cœur de boeuf

Na het slotapplaus bleef je betoverd voor je uit zitten kijken. Tot ik je zachtjes in je hals blies en we de zaal verlieten, zwijgend, alsof we werden verdreven uit het paradijs.
Buiten was een prachtige dag overgegaan in een heerlijke avond. De straatverlichting brandde. Etalages en pinautomaten straalden een kampvuurachtige gloed uit. Andere concertbezoekers dromden vanzelf voor ons opzij.
Je had verteld dat Benjamin Herman je altijd deed denken aan een engeltje dat vroeger bij jullie in de kerstboom hing. ‘Een poppetje van zilver met een gouden trompetje aan z’n mond.’ Vanavond had Herman, samen met Remco Campert, laten zien hoe je als sterveling je stoffelijkheid kon overstijgen.
In trance, slaapwandelend haast, staken we de De Lairessestraat over en liepen de Van Baerlestraat in. Het klikklakken van hakken op stoeptegels. Fleurig gewemel van concertgangers voor ons. De geur van bladgroen en uitlaatgassen. ‘Ik dacht dat je altijd maar,’ cirkelde op een stroom van altsax door mijn hoofd.
Het was nog een meter of dertig tot aan de brasserie waar we naartoe wilden voor zwaardvis & witte wijn toen je, vlug als een klein roofdier, mijn hand vastpakte en me een portiek in trok. Je zei dat je het een heerlijke avond had gevonden, verrukkelijk, betoverend, sprookjesachtig, nog veel mooier dan je vooraf had gedacht. Je streek door mijn haar en toen ik naar voren wilde buigen om je te kussen haalde je met je vrije hand, van achter je rug, een gouden pistool tevoorschijn.
‘Mooi ding,’ zei ik. ‘Ted Noten?’
‘Gaston Glock.’ Je zette het uiteinde van de loop op mijn slaap en fluisterde: ‘Als je me kust, dan haal ik de trekker over.’
‘Oké.’
Je glimlachte. Afwachtend. Tuitte voor de grap je lippen. Ik haakte een losgeraakte haarpluk achter je oor en keek terug. Je wimpers het riet om weidse, blauwgroene vijvers – in je pupillen zwom een kind. De warmte van je kleine lijf straalde gestaag door de stof van je zomerjurk – ik voelde de gloed op mijn armen en op mijn gezicht, alsof ik in de volle zon stond.
‘Ik heb zin om te zoenen,’ zei je.
‘…’
‘Hoorde je me niet?’
‘Jawel.’
‘Kus me nou maar! Godverdomme!’ Je trok dreigend een been op – het begin van een knietje – en stampte met je glazen muiltje op de kleine, vierkante vloertegels van het portiek. Ik bracht mijn lippen naar de jouwe. Je opende je mond en kreunde zachtjes, tevreden. Aan het lichte trillen van de loop merkte ik dat je wijsvinger kracht zette. Ik sloeg mijn ogen op. Je haalde je lippen van de mijne, keek me met je grote, blije, opgewonden ogen aan – en haalde de trekker over. Een briesende, dieprode explosie.
Mijn hoofd de tomaat die uit elkaar spat op een voorbijsnellende koets.

Cœur de boeuf, kort kortverhaal, werd geschreven voor de tekstbundel die op 22 december 2011 verscheen bij Uitgeverij Wereldbibliotheek en die relaties van de uitgeverij bij wijze van nieuwjaarsgeschenk kregen toegestuurd.