Film: The trip (2010).
Regie(?): Michael Winterbottom.
Verhaal: twee ‘komieken’ reizen door Noord-Engeland omdat één van hen stukjes moet schrijven over modieuze restaurants. Ze voeren tafelgesprekken en doen bekende mensen na. O, God, ik heb nog nooit zo gelachen. Laat dat maar aan de Engelsen over, een komische serie maken, ja dat kunnen ze als geen ander, komedies, documentaires, moordmysteries, kook-programma’s, daar is de BBC echt verschrikkelijk goed in, eigenlijk is alles wat de BBC maakt geweldig.
‘O, je bedoelt het ironisch?’
‘Ik bedoel het ironisch.’
Het hinderlijke van The trip: je gaat je afvragen of je eigenlijk wel van film houdt. En, aangezien film net zo rijk kan zijn als het leven zelf, of je niet gewoon op het leven zelf bent uitgekeken. Concreet gezegd: Meikel Winterkont en zijn kutfilms vormen een serieus gevaar voor de volksgezondheid. Als ze dít in filmhuizen draaien wat (TF) krijg je dan te zien in ‘de reguliere’ bioscoop?
Bon mot: míjn tijd laat zich door The trip niet doden of verdrijven.
Vorm: de quasi documentaire is virtuoos (modieus, leeg) gefilmd, in de stijl van (logisch) Britse kook- en reisprogramma’s. Voor de clichématige nabewerking (‘postproductie’) is zonder twijfel bewust gekozen. De klungelige montage (zowel qua spanningsboog als op scèneniveau (attentie: dit is geen pleidooi voor well made plays)) lijkt me eerder het gevolg van luiheid, onvermogen, budgettaire beperkingen of onverschilligheid. En ja hoor: ik begrijp dus dat de beeldtaal van deze film een genre nabootst, zoals de twee ‘komieken’ bekende acteurs imiteren en dat ons dat op een speelse manier aan het denken zou kunnen zetten over authenticiteit, maar 1) vind ik het niet grappig en 2) zie ik niet waarom je alleen máár, op alle niveaus, zou imiteren zonder je eigen oorspronkelijkheid aan te spreken, de regisseur voert op die manier argumenten aan tegen zijn eigen overtuiging. Ik bedoel: als kijker kom je echt gedeprimeerd de bioscoop uit, omdat The trip is wat ze belachelijk wil maken: phoney.
Erg: meligheid die existentiële wanhoop, apathie en levensangst moet verbergen. Zogenaamd wordt een burgerlul (Brydon) afgezet tegen een bohemien (Coogan). In werkelijkheid kijken we naar een burgerlul en een als bohemien vermomde burgerlul. Ik heb niks tegen lulligheid, alleen tegen lulligheid die zichzelf ontkent en daarmee de bewegingsvrijheid van anderen bedreigt.
'Ja, maar die tegenstelling burgerlul/bohemien wordt toch sterk geïroniseerd?'
'Alles wordt geïroniseerd en gerelativeerd, alleen vindt de regisseur het allemaal toch net belangrijk genoeg om te filmen en te monteren en wereldwijd in roulatie te brengen. Dus hoe eerlijk is die ironie?'
Eindoordeel: slappe hap (woordspeling), 2 coquilles (2/5) – misschien kun je er een brilletje van maken, van die coquilles, zodat je niet hoeft te zien wat er op het scherm gebeurt.
‘Maar wel mooie natuurbeelden, kwijl, kwijl, kwijl.’
‘Ja, maar voor de natuur kun je ook naar buiten, hè?’
Exit Meikel fokking Winterkont.
Ter informatie: ik zag The trip al meer dan een week geleden. Toen ik de bioscoop uit kwam was ik pislink, want teleurgesteld. Ik had gedacht dat ik na een week wel wat milder zou zijn. Niet. Op The tree of life valt veel aan te merken. Maar The trip had het filmhuis niet eens mogen halen.
Disclaimer: als ik één dezer dagen schade toebreng aan één of meerdere objecten in de openbare ruimte, dan mag de rekening naar de heer Winterkont.
'Nou, nou.'
'Bij wijze van spreken, bij wijze van spreken.'
'Dan is het goed.'
'Zal ik mijn small man trapped in a box imitatie nog even doen?'
'Ja, leuk!'
Nee, ik ben Somewhere (IV) niet vergeten, ik heb er gewoon nog geen tijd voor gehad.
Verwant:
The killer inside me (II)
The killer inside me (I)
Affiche: www.movie-area.com