Grauw
Hij fietste tussen de weilanden door. Nu de sneeuw wegsmolt, kreeg het landschap langzaam weer wat kleur. Gras, boomstammen, verkeersborden, boerderijen. Het opwarmende land gaf weer geur af. Terwijl zijn blik een wegwiekende reiger volgde, rook hij mest en rotte bladeren. Het was zacht. Van het fietsen had hij het zelfs warm gekregen. Hij trok de rits van zijn lange jas een stukje open. Als je de weersvoorspellingen voor de komende dagen even vergat (vrieskou, sneeuw), dan was de lente in aantocht. In de verte stond de Dom – het scherpgeslepen potlood dat alles weer kleur zou geven.