Anne Teresa De Keersmaeker (I)

Al sinds ik een hokje huurde op de Van Asch van Wijcks, vroeg ik me af wie onze buurvrouw was. Haar man kon ik, dat dacht ik althans, ik had hem nooit gesproken, misschien deed ik hem veel te weinig eer, meteen redelijk goed plaatsen: vriendelijk, ontwikkeld. Links van het midden. Waarschijnlijk een hobbykoker, misschien ook natuurliefhebber.

De buurvrouw was geheimzinniger. Gelaagder misschien. Als ik haar langs zag lopen, stond ik vlug op om een beetje aan de touwtjes van mijn luxaflex te frummelen, zodat ik haar beter kon opnemen. Ze was altijd in het zwart gekleed. Ze had een vriendelijk, wijs gezicht, lang zilver haar, grijze ogen.

Daar gaat zij, zong Clouseau. Maar dit was platonisch, verheven. Ik vroeg me altijd af waar ze met haar gedachten was wanneer ik haar zag lopen of staan.

Ze liep meestal op platte, zwarte schoenen en leek in natuurlijk evenwicht met de wereld om haar heen - met de stenen, het gras, de hemel. Ze liep altijd mooi rechtop. En ze leek altijd vriendelijk en mild – niet alleen voor andere mensen, maar ook voor de huizen en de geparkeerde auto's die ze passeerde, voor de tas die ze in haar hand hield.

Het was, ondanks de zon, een ongelooflijke klotezomer, maar steeds als de buurvrouw voorbij kwam, voelde ik me op een vreemde manier getroost en opgetild. Ze emaneerde innerlijke beschaving.
Zij was –
Zij had –
Als je haar zag dan –
Het woord dat haar moest omschrijven, samenvatten, karakteriseren wilde me al die weken maar niet te binnen schieten – de roze contouren van het woord hingen in mijn achterhoofd, ik zag zijn zwarte pakje en de rimpels in zijn maillot, ik kon zelfs het aantal lettergrepen tellen (drie), maar het woord zelf bleef me net zo hinderlijk ontglippen als de gezichtloze wezens in zondagochtenddromen.

Op een doordeweekse morgen had ik geluk.

Terwijl ik met het voorwiel van mijn opafiets (géén sexy woord, opafiets, maar de fiets waarop ik fiets is nu eenmaal een opafiets), terwijl ik met dat voorwiel de zware deur aan de Van Asch van Wijckskade openduwde, zag ik de VPRO gids op de mat liggen. De zomergastenspecial. Op 28-30 heeft niemand een abonnement op een televisiegids; het blad bleek geadresseerd aan onze buren.

Ik wilde eerst koffie drinken en wat met Menno kletsen, of met Jaap, en daarna aanbellen. Maar toen ik in de keuken stond te wachten tot de koffie doorgelopen was, zag ik dat de buurvrouw wat bloemen uit planten stond te knippen.

Klop, klop, glimlach, zwaai, zwaai.

‘De VPRO –gids! Die is vast voor jullie?!’

Blijdschap op het gezicht van de buurvrouw. Zo’n knappe jongen. En dan ook nog zo attent.

‘Momentje!’

Even later liep ik het trapje naar de kade af. Met twee mokken koffie en de VPRO Gids. De zon deinde op het water van de Singel. De buurvrouw en ik raakten in een lang gesprek. Ik stelde een paar keer voor om te gaan zitten, maar ze vond het prettiger om te staan, ze zei dat ze altijd al graag gestaan had.

Handig als je vaak in de spits met de trein moet reizen, dacht ik, die voorkeur.

Ik vertelde wat ik wel en niet deed en wat sommigen van de anderen op de VAVW’s doen, deden. Toen zei zij wat ze was en deed. Ze was danshistorica. Ze onderwees jonge dansers over dansgeschiedenis en danstheorie.

Natuurlijk! Danseres. Het woord dat me al die weken maar niet te binnen wilde schieten, daalde nu in tutu en maillot (roze!) aan onzichtbaar dunne draden uit de hemel naar de kade. De buurvrouw was een danseres! Ook al sta je niet meer iedere dag aan de barre of zweef je niet meer om de avond over het toneel: danseres ben je voor het leven.

De buurvrouw was een danseres! Het geluk van wetenschappers die een nieuwe ster ontdekken. De blijdschap van een puber die voor het eerst de hermetische staartdeling op het ruitjespapier voor hem tot een goed einde weet te brengen. Daarom ook was ze zo opvallend slank.

We hadden het over het experimentele vuur dat eind negentiende, begin twintigste eeuw was ontstoken en dat nog steeds in bijna alle kunsten de hoofdweg verlichtte. De hoofdweg in kwalitatieve zin. We kwamen te praten over het modernisme en over dansvernieuwers. We kwamen op Anne Teresa De Keersmaeker.

‘Stom genoeg heb ik nog nooit een voorstelling van haar gezien,’ zei ik, ‘het is er gewoon nog nooit van gekomen. Maar ik zag dat ze in december hier in de schouwburg staat.’
‘Ja,’ zei de buurvrouw bijna hongerig – het was voor het eerst dat ze haar kalmte even leek te verliezen, ‘ze komt 3Abschied dansen!’
‘O, ja... ja, ik denk dat ik daar wel even naartoe ga.’
‘Ja,’ zei de buurvrouw, ze was alweer rustig, ‘doe dat maar.’

Wordt vervolgd…