We aten vlug wat bij Ristorante Gusto. Risotto. Ravioli. De ober stond met een gigantische pepermolen aan ons tafeltje. Ik kreeg visioenen van honkbalwedstrijden waarbij obers hun pepermolen als slaghout gebruiken. Sinaasappels in plaats van ballen. Een ovenwant als vanghandschoen.
De ober kwam drie keer terug met zijn pepermolen. Ik dacht: de rekening zal ook wel gepeperd zijn. Maar dat viel erg mee.
Op de Kloveniersburgwal (in de verte Het Compagnietheater) was het spekglad. De kloof tussen de huizen aan de Herengracht hing helemaal vol sneeuwvlokken. Ik dacht aan die stippenschilderijen van Jan Wolkers.
Via de Nieuwe Spiegelstraat – met op de hoek die gigantische, grafsteenachtige naamplaat van Moszkowicz op de gevel – en het Rijksmuseum kwamen we bij het Stedelijk Museum (dit alles speelt zich af in Amsterdam). Jurgen Bey toonde er een selectie videokunst en werd tussen de filmpjes door bevraagd door curator Ingeborg de Roode die de mooiste, vrolijkste trui droeg die ik deze winter heb gezien (en ja: dat had ik ook opgeschreven als de curator een man was geweest).
Ik vond het de ideale manier om videokunst te zien, zo met z’n allen in een zaaltje en met duiding steeds voor en na vertoning. Ook gewoon gezellig trouwens. Jurgen Bey bleek de ideale kijk- en luistergids. Voortdurend zoekend, tastend. Nooit cynisch. En je moet wakker blijven als hij praat, want steeds als je denkt te weten waar zijn betoog naartoe gaat, neemt hij een andere afslag of blijkt de hele weg zelfs te zijn opgelost in het landschap.
‘Alles wat zij aanraken verandert in schoonheid,’ zei Bey over de gebroeders Ronan en Erwan Bouroullec. Oordeel zelf:
Aansluitend vertoonde Bey een schijnbaar nonchalant, maar in wezen doordacht en geraffineerd vormgegeven filmpje van Joost Conijn om te laten zien dat schoonheid vele gezichten heeft en dat je al die gezichten nauwelijks kunt vergelijken. Er is geen hiërarchie of competitie. Het kan allemaal tegelijk bestaan.
Aan de spreektrant, aan de zinnen, van Bey, viel me het volgende op: hij gebruikt vaak woordcombinaties als ‘hoe heet het’, ‘zeg maar’ en ‘ik bedoel’. Maar het zijn bij hem geen stoplappen. Onbewust benadrukt hij er, geloof ik, zijn zienswijze mee – iets is nooit definitief of scherpomlijnd. Hij zoekt een formulering en zegt dan ‘hoe heet het’ omdat hij weet dat de juiste, definitieve formulering niet bestaat. Hij zegt ‘zeg maar’ omdat iedere zin voorlopig, tot nader order en bij gebrek aan beter is. En hij wil zich steeds nader verklaren ('ik bedoel') omdat het nuanceren en ontwikkelen altijd door moet gaan.
Als Bey iets schept dan is het ruimte.
Zijn opbouwende, montere kijk is een verademing. Hij heeft het niet over geld of over haalbaarheid van ideeën. Hij laat zich niet vastleggen aan de kettingen van nuchterheid en gezond verstand. Niet tijdens het gesprek in het Stedelijk in ieder geval.
Ook interessant: Jurgen Bey bedenkt alles zelf. Hij heeft in de twee-en-een-half uur die de avond duurde niet een keer een filosoof, een schrijver of een beeldend kunstenaar aangehaald. Dat is hem denk ik te concreet. De wereld van de ideeën, de collectieve gedachtestroom overstijgt de individuen die af en toe inpluggen of aftappen.
Het mooiste van de avond: Bey blijft ongrijpbaar.
Vier brandende peertjes.