Bovenstaande passage is overgetikt uit Mijn begraven boek (2018)*, het mooie en, in meerdere opzichten,
behoudende relaas dat Mauro Libertella (1983) schreef over de drankverslaving,
scheiding, ziekte (kanker) en het sterven van zijn vader, de Argentijnse auteur
Héctor Libertella (1945-2006).
De roman die Peter Verhelst (1962) schreef over het plotse
(hartaderbreuk) overlijden van zijn moeder, Voor het vergeten (2018), is een pendant van Libertella’s boekje. Als de
verteller, ik zou zeggen: Verhelst zelf, wordt gebeld door zijn vader met de
mededeling dat ‘ma’ doodgaat, haast hij zich naar het ouderlijk huis, rent de
trap op naar het bed met zijn dode moeder. De gebeurtenis wordt, ook in
meerdere opzichten, verwerkt in Verhelsts tekst. Bijvoorbeeld in deze
formidabel gestileerde, Ovidiaanse droompassage:
‘En ik zet mijn voet op die trede – glad en zacht – en
daarna mijn tweede voet op de tweede trede, blind, feilloos, alsof die ene voet
al jarenlang die ene trede en die andere voet die volgende trede kent. Dat doe
ik almaar sneller, voet voor voet. Terwijl ik ren, wordt het tapijt ruwer,
flarden, rafels, komt de stof los, wordt de trap weer van hout. En de leuning,
zo goed kent mijn handpalm die, altijd op dezelfde plek diezelfde aanraking,
zodat het hout daar blank is geworden, ontveld. Dat ik, als ik vooroverbuig om
de trede aan te raken, zo snel wil ik de trap op, dat ik voel hoe vezelig het
hout daar is, hoe het geurt alsof ik mijn neus in een handvol houtkrullen duw.
En ik buig almaar dieper voorover, met twee handen op de treden om me in
evenwicht te houden. En ik weet niet of ik hier al een uur of enkele minuten of
al dagen aan het rennen ben. Mijn ademhaling! Hoeveel uren, seconden, levens
zal het duren voor ik eindelijk boven… En nog harder zwoeg ik, op handen en
voeten. Ik hoor mijn ademhaling en het bonken van bloed in mijn slapen en mijn
hals. In het taaie, stroperige donker. Terwijl het hout van de trap en het hout
van de leuning en dat van de lambrisering almaar dichterbij komen. Almaar
nauwer. Tot ik niet langer voorovergebogen kan rennen, alleen maar kruipen,
eerst geknield en daarna liggend. Me voorttrekkend aan ellebogen en knieën. Tot
zelfs dat niet meer…
Ik proef donker,
sapdoorlopen hout, zoet merg.
Ik bevind me in het hout. In de boom waaruit de
planken werden gezaagd voor de treden en de leuning.
Het zuchten van
de boom. De trage, trage bloedsomloop van de boom.
Een zware
loomheid overweldigt me. Over mijn borst schuift fijne schors. Mijn haren lopen
uit in bladeren, mijn vingers in takken, mijn voeten in wortels. Uit mijn hals,
mijn oren, mijn schedel komt, als een gewei, de kruin.’
Libertella verloor zijn vader als twintiger, Verhelst zijn
moeder als vijftiger. Verhelst werd door de dood overvallen, Libertella kon
zich schrap zetten. Verhelst begon een paar maanden nadat zijn moeder was
overleden aan zijn boek. Libertella schreef het zijne vier jaar na de
begrafenis van vader Héctor.
Verhelst toont rouw in actie, levende rouw, bij Libertella
is ze verstorven.
Noot
* Mauro Libertella, Mijn begraven boek (2018) [Mi libro
enterrado (2013), uit het Spaans vertaald door Merijn Verhulst].