Waar je ook bent, ik verlaat je nooit

‘In de literaire theorie is het denken over differentiatie in stijl en structuur sterk beïnvloed door de gedachten van Italo Calvino in Zes memo’s voor het volgende millennium. In het essay over veelvoudigheid geeft Calvino een indruk van een niet-uniforme literatuur, een ‘encyclopedische’ literatuur, die in staat is om verschillende takken van het weten, de verschillende codes, samen te weven tot een veelvormige en veelzijdige visie op de wereld. Nu heeft Calvino echter het voorrecht een mannelijke auteur te zijn met, geheel in Weiningers stijl, een zuiver monadische eruditie. Dat verklaart waarom hij in dit verband Woolfs Orlando niet kan citeren, een boek dat met zijn wisseling van stijl en perspectief niet alleen ‘ontsnap[t] aan het begrensde perspectief van het individuele ego, maar bovendien in de ontwikkeling van zijn vorm expliciet de ontwikkelingen in de inhoud reflecteert, zodat de tekst ‘zijn eigen ruimte verdubbelt of verveelvoudigt’. Juist die directe spiegeling, de spiegeling van vorm en inhoud, maakt duidelijk dat de encyclopedische literatuur ook een encyclopedische methode van denken is.’

Uit: M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek, Amartya Sen en de Onmogelijkheid van de Paretiaanse Liberaal (Querido, 2000;p.111).

Was ik uitgever, dan zou ik bij een herdruk van bovenstaande titel de volgende passage op het achterplat zetten (Ibid., p. 155):

Lieve V. Een brief is maar een tijdelijk bericht van eenzaamheid. Wie vermoedt dat de eenzaamheid eeuwig is schrijft een boek. De schriftgeleerden zullen achter beide, brief en boek, het oude verlangen wel weten aan te wijzen. Het vlees, zeggen zij, is zwak. Maar vanaf nu zul je begrijpen wat dat als drijfveer voor het schrijven eigenlijk betekent. Het betekent: waar je ook bent, ik verlaat je nooit.’

De brief gaat, volgens mij, ook, over de relatie tussen schrijver en lezer, tussen auteur en zijn of haar talent en zelfs tussen individu en samenleving en wetenschapper en traditie. Een comparatief literatuurwetenschapper houdt de passage ook even naast het nawoord van Februari’s romandebuut.