Vuur eten

Van de takken die we in het najaar van de appelbomen hadden gezaagd stookten we een vuurtje. Rooster erover en toen de vlammen klein genoeg waren legden we er kwarten paprika, stukken rundvlees en repen courgette op. Asdeeltjes. Verkoolde randjes. Om je onsterfelijk te voelen moet je vuur eten.

'Maar je kleding gaat er wel van stinken, van zo'n kampvuur. En je haren ook.'
'Waar.'
'...'
'Grappig trouwens dat je 'kleding' zegt. Ik zeg altijd: kleren.'
'Krijg toch allemaal de.'
'Als je de 'n' uitspreekt voorkom je misverstanden, toch?'
'Misschien. Maar ik neem het risico liever niet. Waar zijn we trouwens?'
'Hoe bedoel je?'
'Ik hoor je stem, maar ik zie je nergens. Alles is wit. Overal licht. Net of we midden in de zon zitten. Of staan. Of zweven.'
'...'
'En ben je een man of een vrouw? Jong of oud? Zwart of blank? Groot of klein? Dik of dun? Verlegen of stoer?'
'Kun je dat niet aan mijn stem horen?'