Eierkoek

Af en toe kwam er een auto voorbij - het waren er minder dan overdag, maar genoeg om me aan het venster te houden. Ik stond met mijn benen tegen de verwarming en at een eierkoek. Mijn koffie stond in de vensterbank, er kwam geen damp meer vanaf. Om de schone winterlucht op te snuiven, en om de kou op mijn gezicht te voelen, had ik de ramen opengezet. In de verte, over het fietspad langs de Singel, in het gele licht van de hoge lantarenpalen, kwam een sliert trimmers aangerend. De bevroren sneeuw kraakte onder hun sportschoenen. Toen ze dichterbij waren gekomen, kon ik hun zware ademhaling horen. Een kudde buffels. Sneeuw op de kale bomen, ijs op het water van de singel. Van de vier eierkoeken had ik er drie opgegeten. De laatste gooide ik als een frisbee naar buiten. Hij zeilde een eind door de lucht en landde met een komische pof op het ijs. Een meisje dat aan de overkant haar hond uitliet had me zien gooien. Rustig bond ze het uiteinde van de hondenriem aan een kale struik, daarna daalde ze voorzichtig de steile oever af en waagde zich op het ijs om de koek op te rapen. Het meisje keek scherp naar de plek waar ik stond, richtte en wierp - met twee handen ving ik wat ik gegooid had.
'Niet meer doen hè!,' riep het meisje.
De koek had zo kort op het ijs gelegen dat hij niet eens koud was geworden.